Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
3.Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie
Artikel 67f, lid 1, AWR bepaalt dat indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald, dit een vergrijp vormt ter zake waarvan de inspecteur die belastingplichtige of die inhoudingsplichtige een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.
Artikel 20, lid 1, AWR bepaalt in de eerste volzin dat indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan of afgedragen, geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan naheffen.
In de tweede volzin van artikel 20, lid 1, AWR is opgenomen dat met geheel of gedeeltelijk niet betaald zijn wordt gelijkgesteld – voor zover hier van belang – het geval waarin, naar aanleiding van een verzoek, ten onrechte of tot een te hoog bedrag, teruggaaf van belasting is verleend.
Artikel 20, lid 2, AWR schrijft voor van wie de in lid 1 bedoelde belasting wordt nageheven. Dat is volgens de eerste volzin van dat artikellid degene die de belasting had behoren te betalen, dan wel degene aan wie ten onrechte – voor zover hier van belang – tot een te hoog bedrag teruggaaf is verleend.
De tweede volzin van artikel 20, lid 2, AWR bepaalt dat in gevallen waarin ten gevolge van het niet naleven van bepalingen van de belastingwet door een ander dan de belastingplichtige, onderscheidenlijk de inhoudingsplichtige, te weinig belasting is geheven, de naheffingsaanslag aan die ander wordt opgelegd. Zo’n geval doet zich hier niet voor. De aan belanghebbende verleende teruggaven hebben namelijk niet betrekking op bpm die een belastingplichtige ten onrechte niet op aangifte heeft voldaan en ook niet op bpm die een belastingplichtige op aangifte heeft betaald en ten onrechte heeft teruggekregen als gevolg van het door belanghebbende niet-naleven van de belastingwet. Een indeplaatsstelling als bedoeld in artikel 20, lid 2, tweede volzin, AWR is daarom niet aan de orde.
In gevallen waarin op verzoek van een andere (rechts)persoon dan de hiervoor bedoelde belastingplichtige of inhoudingsplichtige ten onrechte of tot een te hoog bedrag teruggaven van belasting zijn verleend, en de inspecteur die persoon het verwijt maakt dat hij opzettelijk of grofschuldig om die teruggaven van belasting heeft verzocht terwijl de belastingwet in de gegeven omstandigheden niet in een dergelijke teruggaaf voorziet, biedt artikel 67f, lid 6, AWR echter niet, ook niet in samenhang gelezen met artikel 67f, lid 1, AWR, de mogelijkheid deze (rechts)persoon een bestuurlijke boete op te leggen.In artikel 67f, lid 6, AWR ontbreekt immers een verwijzing naar artikel 20, lid 2, eerste volzin, AWR.