ECLI:NL:HR:2013:1554

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
12/05232
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloosheid bij verkeersongeval met dodelijke afloop tijdens snelheidswedstrijd

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1988, was betrokken bij een verkeersongeval op 25 juli 2011 te Utrecht, waarbij twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], ernstig gewond raakten, en [slachtoffer 1] overleed. De verdachte reed met een BMW en nam deel aan een snelheidswedstrijd, waarbij hij de maximumsnelheid van 50 km/u in de bebouwde kom aanzienlijk overschreed. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte roekeloos had gereden, wat leidde tot de fatale aanrijding met een Honda, waarin de slachtoffers zich bevonden.

De Hoge Raad herhaalde de relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en oordeelde dat het Hof zijn oordeel over roekeloosheid voldoende had gemotiveerd. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte door zijn gedrag, dat niet alleen de verkeersveiligheid in gevaar bracht, maar ook resulteerde in de dood van een ander, zich schuldig had gemaakt aan roekeloosheid in de zin van artikel 6 jo. 175 van de Wegenverkeerswet 1994. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep, omdat de middelen niet konden leiden tot cassatie.

De uitspraak benadrukt de zware eisen die aan de vaststelling van roekeloosheid worden gesteld en bevestigt dat de Hoge Raad slechts kan toetsen of de schuld aan het verkeersongeval uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in dit geval voldoende feiten en omstandigheden had vastgesteld die wezenlijk bijdroegen aan de conclusie van roekeloosheid.

Uitspraak

3 december 2013
Strafkamer
nr. 12/05232
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 12 oktober 2012, nummer 21/001967-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1. hij op 25 juli 2011 te Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Cartesiusweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, tijdens een snelheidswedstrijd
- als bestuurder van een personenauto te rijden met een aanmerkelijk hogere snelheid dan gezien de situatie en de omstandigheden ter plaatse verantwoord en toegestaan was, en
- zijn voertuig niet voortdurend onder controle te houden en niet voortdurend de handelingen te verrichten die van hem werden vereist en
- vervolgens tegen de personenauto (merk Honda), waarin [slachtoffer 1] zich bevond, aan te rijden of te botsen,
waardoor de personenauto, waarin [slachtoffer 1] zich bevond, meermalen tegen een boom is aangereden en/of gebotst,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens (de Hoge Raad leest:) de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
2. hij op 25 juli 2011 te Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Cartesiusweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, tijdens een snelheidswedstrijd
- als bestuurder van een personenauto te rijden met een aanmerkelijk hogere snelheid dan gezien de situatie en de omstandigheden ter plaatse verantwoord en toegestaan was, en
- zijn voertuig niet voortdurend onder controle te houden en niet voortdurend de handelingen te verrichten die van hem werden vereist en
- vervolgens tegen de personenauto (merk Honda), waarin [slachtoffer 2] zich bevond, aan te rijden en/of te botsen,
waardoor de personenauto, waarin [slachtoffer 2] zich bevond, meermalen tegen een boom is aangereden en/of gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten: een medische conditie waardoor het noodzakelijk is geweest om [slachtoffer 2] in kunstmatige coma te brengen en te houden en een bekkenfractuur werd toegebracht,
terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens (de Hoge Raad leest:) de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal verkeersongevalsanalyse van de regiopolitie Utrecht, nummer 250711160002132, gesloten op 26 oktober 2011, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
(Pagina 4 e.v.)
Wij hebben een onderzoek ingesteld naar een verkeersongeval dat plaatsvond op 25 juli 2011. De Honda reed over de Cartesiusweg komende uit de richting van de Vleutenseweg en gaande in de richting van de Amsterdamsestraatweg. De BMW reed eveneens op de Cartesiusweg gaande in dezelfde richting als de Honda. Nagenoeg aan het einde van een bocht naar rechts, voorbij het kruispunt met de Nijverheidweg, botste de BMW achterop de Honda. Bij dit ongeval raakten zowel de bestuurder als de passagier van de Honda zeer zwaar gewond. De passagier van de Honda overleed later in het ziekenhuis aan zijn verwondingen. Bij dit ongeval waren de volgende voertuigen betrokken:
- BMW 523i, kenteken: [AA-00-BB].
Bestuurder: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1988.
- Honda Civic, kenteken: [CC-00-DD].
Bestuurder: [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1974.
Passagier: [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1982.
(Pagina 6)
Het ongeval vond plaats op de Cartesiusweg te Utrecht. Deze weg was een voor het openbaar verkeer openstaande weg gelegen binnen de bebouwde kom. Ter plaatse gold een maximum toegestane snelheid van 50 km/u. Ter hoogte van de plaats van het ongeval liep de Cartesiusweg in een bocht naar rechts en was deze door middel van een verhoogde middengeleider verdeeld in twee rijbanen. De linkerrijbaan bestond uit twee rijstroken welke door middel van een onderbroken asstreep van elkaar gescheiden waren. De rechterrijbaan bestond uit twee rijstroken welke door middel van een onderbroken asstreep van elkaar gescheiden waren.
(Pagina 8)
Het verkeersongeval vond plaats omstreeks 15.36 uur. Voor wat betreft de toestand en het onderhoud aan de weg hebben wij geen bijzonderheden aangetroffen. Op het moment van de aanrijding was het daglicht. Op het moment van het ongeval was het droog weer en was het wegdek droog.
(Pagina 62)
De BMW reed over de Cartesiusweg gaande in de richting van de Amsterdamsestraatweg. In de eerdergenoemde bocht naar rechts begon de BMW met de linker-achterzijde naar links uit te breken. Hierbij tekende zich het driftspoor op het wegdek af. Het begin van dit spoor tekende zich af op de linkerrijstrook van de rechterrijbaan. Gezien de positie van dit spoor reed de BMW op dat moment deels op de linker- en deels op de rechterrijstrook. Gelet op het verloop van het driftspoor reed de BMW met een boog naar rechts in de richting van de rechterrijstrook. Hierbij brak de achterzijde van de BMW verder uit. Vervolgens botste de BMW met de rechtervoorzijde schuin tegen de linkerachterzijde van de Honda.
De Honda schampte vervolgens met de rechtervoorzijde langs een boom die in de grasberm stond en schoof door in de richting van een tweede boom. De Honda draaide als gevolg van de aanrijding met de BMW en de eerste boom, met de achterzijde iets rechtsom. Hierdoor kwam de Honda met de rechterzijde tegen de tweede boom. Door de aanrijding met de tweede boom draaide de Honda met de achterzijde linksom om de boom heen en kwam na deze boom in de grasberm tot stilstand.
Doordat de Honda bij de aanrijding tegen de tweede boom met de achterzijde linksom draaide, werd de voorzijde van de BMW door de achterzijde van de Honda linksom gedrukt. Hierbij ontstond de schade aan het rechtervoorportier van de BMW en draaide het voertuig met de voorzijde verder linksom. Voorts schoof de BMW van rechts naar links over de rechterrijbaan, vervolgens over de verhoogde midden-geleider en over de linkerrijbaan. Op de verhoogde middengeleider raakte de BMW met de rechterzijde een lichtmast. Hierdoor kwam het rechterachterwiel scheef onder het voertuig te staan en ontstond er een deuk in het rechterachterscherm boven het wiel. De BMW kwam met de voorzijde links op de linkerrijbaan tot stilstand nagenoeg dwars op de rijrichting.
Gezien de extreme schade en vervorming van de Honda heeft de aanrijding tussen beide voertuigen onzes inziens plaatsgevonden met een groot snelheidsverschil.
(...)
6. De verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2012, zakelijk weergegeven:
Op 25 juli 2011 reed ik in mijn BMW op de Cartesiusweg te Utrecht. Ik reed harder dan was toegestaan. Ik botste tegen de Honda. Ik tikte tegen de linkerachterkant van de Honda. Ik remde niet in de bocht.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (pagina 202 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1], zakelijk weergegeven:
Ik ben vandaag op 25 juli 2011 getuige geweest van een aanrijding. Ik zag dat uit de richting van de Cartesiusweg te Utrecht en de Nijverheidsweg te Utrecht twee personenauto's aan kwamen rijden. Ik zag namelijk een groene personenauto van het merk BMW en een donkerkleurige personenauto van het merk BMW. Ik zag dat beide voertuigen met een hoge snelheid reden. Ik schat met een snelheid van ongeveer 120 à 130 km/u. Ik hoorde dat de groene BMW met piepende banden door de bocht kwam rijden. Ik zag vervolgens dat de groene BMW slipte en de controle over het voertuig kwijt raakte. Ik zag dat de groene BMW vervolgens tegen een daar rijdende personenauto van het merk Honda reed. Ik zag dat de Honda op dat moment ongeveer 50 km/u reed. De donkerkleurige BMW is na de aanrijding hard doorgereden.
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (pagina 196 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2], zakelijk weergegeven:
Ik ben getuige geweest van een aanrijding. Op 25 juli 2011 bevond ik mij op het treinstation Zuilen te Utrecht. Ik keek uit op de Cartesiusweg in de richting van de Nijverheidsweg te Utrecht. Ik zag een roodkleurige auto rijden over de rechterrijstrook.
Ik zag een donkerkleurige auto rijden over de linkerrijstrook vlak achter de rode auto. Ik zag dat de donkerkleurige auto de rode auto raakte aan de achterzijde.
Het leek alsof de auto's een wedstrijd met elkaar hielden.
9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (pagina 216 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3], zakelijk weergegeven:
Op 25 juli 2011 reed ik over de Vleutenseweg en sloeg vervolgens rechtsaf de Thomas a Kempisweg te Utrecht op. Toen ik over de Thomas a Kempisweg reed, zag ik voor mij twee donkere auto's met een behoorlijke snelheid rijden. Ik reed zelf 50 km/u en ik schat dat de twee auto's rond de 100 km/u reden. Ik zag dat de auto's elkaar steeds inhaalden. (...). Ik ben vervolgens doorgereden en ik zag dat er een aanrijding had plaatsgevonden. Ik zag dat er een rode auto en een donkere BMW bij de aanrijding betrokken waren.
10. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (pagina 190 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 4], zakelijk weergegeven:
Ik stond vandaag op 26 juli 2011 (het hof begrijpt: 25 april 2011) op de Cartesiusweg te Utrecht. Ik zag twee personenauto's met een hoge snelheid over de kruising Cartesiusweg en Nijverheidsweg rijden. Het waren een groene BMW en een zwarte BMW. Ik vermoed dat beide voertuigen met een snelheid van ongeveer 180 km/u reden. Ik vermoed dat beide voertuigen een wedstrijd hielden. Ik zag later dat de groene BMW een aanrijding had veroorzaakt.
11. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (pagina 214 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 5], zakelijk weergegeven:
Ik kan mij herinneren dat ik op 25 juli 2011 voor het moment van de aanrijding op de Cartesiusweg de auto's heb zien rijden. Toen ik keek, zag ik dat er twee auto's met hoge snelheid over de Cartesiusweg reden. Ik zag ook de rode auto rijden, die kort daarna geraakt werd door de bestuurder van een BMW. Ik zag dat die twee hard rijdende auto's kort bij elkaar reden. Die BMW reed iets achter die andere auto die later doorreed. De twee auto's hadden nagenoeg dezelfde snelheid.
12. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (pagina 200 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 6], zakelijk weergegeven:
Op 25 juli 2011 ben ik getuige geweest van een verkeersongeval op de Cartesiusweg te Utrecht. Ik stond op de kruising Cartesiusweg met de Perron laan te Utrecht. Op het moment dat ik daar stond te wachten, zag ik dat er twee personenauto's over de rijbaan voor rechtdoor reden. Ik zag dat beide personenauto's erg hard reden. Ik schat hun snelheid op 160 à 170 km/u. Ik kreeg het idee dat de bestuurders van de voertuigen een race aan het houden waren. Ik zag dat beide voertuigen van het merk BMW waren. (...). Vervolgens zag ik dat de eerdergenoemde BMW over de middenberm was gereden en aan de andere zijde van Cartesiusweg stond. Tevens zag ik dat er een rode personenauto erg beschadigd tegen een boom aan stond.
13. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 7], zakelijk weergegeven:
Het klopt dat twee auto's mij aan de rechterkant inhaalden toen ik voor het stoplicht stond. Ik werd ingehaald door een donkergroene BMW. Ik weet nu dat dat de auto was van [verdachte]. De beide auto's reden minimaal 100 km/u. De auto's gingen allebei even hard, dus het leek een beetje op een soort wedstrijdje.
14. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 8], zakelijk weergegeven:
Ik stond achter [getuige 9]. Ik stond achter hem om rechts af te slaan. Het stoplicht voor mij stond op rood. Ik keek naar links en zag twee voertuigen. Het waren twee BMW's. U zegt mij dat ik heb verklaard dat ik dacht dat zij een race hielden. Ja, dat zag ik in één seconde, want die wagens gingen allebei, met dezelfde snelheid, krankzinnig hard. Mijn indruk was dat ze een race hielden. Ik dacht dat de auto's 150 à 160 km/u reden.
15. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 9], zakelijk weergegeven:
U zegt mij dat het vandaag gaat om een ongeval dat heeft plaatsgevonden op de Cartesiusweg. Het waren twee auto's. De auto's reden ongeveer 140 km/u. Het waren beide BMW's. Ik had de indruk dat het een dragrace was: de een daagt de ander uit, omdat zij achter elkaar aan reden en hard reden.
16. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (pagina 226 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 10], zakelijk weergegeven:
Ik kwam op maandagmiddag (het hof begrijpt: op 25 juli 2011) met mijn kleindochter met de auto aanrijden bij de Cartesiusweg te Utrecht. Ik heb de auto geparkeerd en toen zijn wij naar de plek van het ongeluk gelopen. Ik kwam toen precies ter hoogte van de auto, een BMW, te staan. Er stond een jongeman bij en ik heb gevraagd of die auto van hem was. Hij zei dat die auto van hem was. Hij vertelde mij toen dat er nog een auto bij was, een BMW. Hij zei mij dat die doorgereden was.
17. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een door [getuige 11] opgemaakt NFI-rapport d.d. 2 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(Pagina 12)
Voor de snelheidsberekening wordt ervan uitgegaan dat het spoor is afgetekend door het linkerachterwiel van de betrokken BMW, kenteken [AA-00-BB].
(Pagina 33)
Op grond van het sporenbeeld na de botsing, in combinatie met de deformatie, is een bovengrens voor de botssnelheid van 144 km/u te stellen. De hoogste aanvangssnelheid (bij aanvang van het spoor) die na remming tot de botssnelheid kon leiden is circa 160 km/u. Al met al is op grond van het gehele sporenbeeld dus te stellen dat de snelheid van de BMW [AA-00-BB] bij aanvang van het voor de botsplaats gelegen spoor een snelheid tussen 104 km/u en 160 km/u had.
18. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 12 april 2012, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 11], zakelijk weergegeven:
(Pagina 11)
72 km/u is de door mij berekende minimale verschilsnelheid tussen de Honda en de BMW. Ik heb een en ander afgeleid uit de schade. Als de Honda 40 km/u reed, dan zal je die 40 moeten optellen bij die 72. Als de Honda 50 km/u reed, dan was de botssnelheid van de BMW 122 km/u.
(Pagina 12)
U vraagt mij of ik kan toelichten waarom het driftspoor specifiek van het linkerachterwiel van de BMW afkomstig is. Het is het sporenbeeld als geheel wat in ogenschouw wordt genomen in vergelijking tot het ongeluk dat heeft plaatsgevonden.
Een sporenverloop is soms heel specifiek voor een bepaald ongevalscenario. In dit geval is dat ook zo. Een boogvormig spoor kan je alleen maar neerzetten als je te hard rijdt voor de insturing die je kiest. Het feit dat er een knik in het spoor zit, kan je niet zo maar neerzetten. Dat lukt alleen maar als de beweging van buitenaf wordt beïnvloed, dus een botsing. Die knik in het spoor is dus heel specifiek voor een botsing. De positie van de knik in dat spoor in combinatie met het spoortje dat wat verder ligt, daar zit precies de afstand tussen de wielen, te weten het linkerachterwiel van de BMW en het rechtervoorwiel van de BMW. Het rechtervoorwiel is ook het wiel dat is vastgeslagen. Het sporenbeeld is zo specifiek dat het past bij dit ongevalscenario."
2.3.
Voorts heeft het Hof ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
"Voor de beantwoording van de vraag of verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en, zo ja, of deze schuld bestaat in roekeloosheid, moet het gedrag van verdachte worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Het hof acht de grote snelheidsoverschrijding van verdachte, binnen de bebouwde kom en tevens gelet op de verkeerssituatie ter plaatse op zichzelf reeds zeer onvoorzichtig en onachtzaam. Verdachte reed immers met een snelheid van minstens 104 km per uur maar waarschijnlijk nog veel sneller. Verdachte heeft hiermee de bijzondere zorgplicht om zich te houden aan de maximumsnelheid zeer veronachtzaamd. Ook gelet op het wegverloop ter plaatse was deze snelheid geheel onverantwoord - de weg maakte ter plaatse een bocht, die de verdachte met onverminderde snelheid heeft genaderd terwijl zich in of achter die bocht ander verkeer kon bevinden - en uiteindelijk ook bevond -, waarop de verdachte in het geheel niet meer adequaat kon reageren.
Met betrekking tot de ten laste gelegde roekeloosheid stelt het hof voorop dat met roekeloosheid wordt gedoeld op de zwaarste vorm van schuld, die volgens de wet aanleiding geeft voor strafverhoging. Het gaat dan in het algemeen om gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's zijn genomen. Roekeloosheid vereist een zeer ernstig gebrek aan zorgvuldigheid.
Het hof acht bewezen dat verdachte in de bebouwde kom, rijdend met een zeer hoge snelheid, een wedstrijd heeft gehouden met een andere automobilist. Het kan niet anders dan dat hij daarmee zijn aandacht tevens gericht heeft gehad op die andere auto en zodoende minder dan wordt vereist op het overige, normale aanwezige dan wel te verwachten verkeer.
Door zo te rijden heeft verdachte bewust onaanvaardbare risico's genomen voor andere weggebruikers en de verkeersveiligheid geheel veronachtzaamd. Die risico's hebben zich ook verwezenlijkt doordat hij eerst de controle over zijn auto heeft verloren en vervolgens niet meer kon vermijden dat hij met een groot snelheidsverschil tegen de Honda, waarin de slachtoffers zaten, is aangereden. Het hof merkt dan ook het bewezen verklaarde rijgedrag van verdachte aan als roekeloos."

3.Beoordeling van het eerste en het tweede middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het derde middel

4.1.
Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat sprake is van schuld in de zin van roekeloosheid.
4.2.
Ingevolge bestendige rechtspraak kan in cassatie slechts worden onderzocht of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Voor de schuldvorm "roekeloosheid" geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als "de zwaarste vorm van het culpose delict" wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Dat geldt ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in art. 175, derde lid, WVW 1994 omschreven gedragingen, nu die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge het tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum.
Het voorgaande brengt mee dat de vraag of in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994 een beoordeling vergt van de specifieke omstandigheden van dat geval. De Hoge Raad kan bij het beoordelen van cassatieberoepen die zich richten tegen beslissingen in concrete gevallen, slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen omtrent de inhoud van het begrip roekeloosheid. Bij die toetsing in cassatie van beslissingen in concrete gevallen kan een rol spelen of de rechter zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat in dit verband doorgaans niet volstaat de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in art. 175, derde lid, WVW 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen. (Vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960.)
4.3.
Het Hof heeft zijn oordeel dat te dezen sprake is van roekeloosheid voorzien van een motivering als hiervoor bedoeld.
4.4.
Voor zover het middel klaagt dat die motivering tekortschiet nu de door het Hof vastgestelde omstandigheden niet zonder meer toereikend zijn voor het oordeel dat de verdachte "roekeloos" in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden, faalt het. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid dat het Hof in het bijzonder acht heeft geslagen op het samenstel van gedragingen van de verdachte, welk samenstel, kort gezegd, eruit bestaat dat de verdachte, terwijl hij in de bebouwde kom te midden van andere weggebruikers was verwikkeld in een snelheidswedstrijd met een andere automobilist, heeft gereden met zeer grote overschrijding van de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km per uur en zonder bij de nadering van een bocht snelheid te verminderen, waarna hij de controle over zijn auto heeft verloren en met een groot snelheidsverschil is aangereden tegen de auto waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] reden. Daarin ligt als oordeel van het Hof besloten dat zich hier een uitzonderlijk geval in de hiervoor bedoelde zin voordoet.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 december 2013.