Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
1 oktober 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 juli 2023. De verdachte, geboren in 1994, was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van moord en vuurwapenbezit. De zaak kwam aan de orde na een beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat D.N. de Jonge. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft zich gebogen over twee belangrijke vragen. Ten eerste of het hof terecht is uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar in hoger beroep, in plaats van de gebruikelijke termijn van zestien maanden, gezien het feit dat de verdachte in voorlopige hechtenis verbleef. Ten tweede werd de opgelegde gevangenisstraf van dertien jaren beoordeeld in het licht van de strafeis in hoger beroep en de straf die in eerste aanleg was opgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk werd het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken door vice-president M.J. Borgers, samen met raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van waarnemend griffier J.D.M. Hart.