ECLI:NL:HR:2024:1338
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door L.C. de Jager en B.F.M. de Koning. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 19 januari 2023, waarin het Hof de hoger beroepen van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag had behandeld. De Rechtbank had zich uitgesproken over een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en een navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2017, alsook over de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad was dat het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.