Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid
3.Beslissing
27 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. Verzoeker, wonende te [woonplaats], had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal M.H. Wissink was dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat hij niet tijdig had gereageerd op de conclusie. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat verzoeker niet binnen de gestelde termijn van twee weken op de conclusie heeft gereageerd, en heeft geen aanleiding gezien om verzoeker alsnog in de gelegenheid te stellen om te reageren. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van verzoeker beoordeeld op basis van de gronden die in de conclusie van de Procureur-Generaal zijn vermeld. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep, wat betekent dat het beroep niet in behandeling wordt genomen. Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak benadrukt van tijdige indiening van processtukken in cassatieprocedures.