ECLI:NL:HR:2024:1301

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
24/01100
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over forensenbelasting en WOZ-waarde in de gemeente Ommen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbenden, [X1] en [X2], tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 februari 2024. De zaak betreft de aan belanghebbenden opgelegde aanslag in de forensenbelasting voor het jaar 2021 door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Ommen. De belanghebbenden hebben een woning in Ommen die niet hun hoofdverblijf is, en de belasting is geheven op basis van de WOZ-waarde van deze woning.

Het Gerechtshof heeft geoordeeld dat de WOZ-waarde geen verboden maatstaf van heffing is voor de forensenbelasting. Dit oordeel is door de Hoge Raad in cassatie beoordeeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten van belanghebbenden tegen het oordeel van het Hof falen, en dat de heffing van forensenbelasting niet afhankelijk is van het in artikel 219 van de Gemeentewet bedoelde vermogen. De Hoge Raad heeft ook andere klachten van belanghebbenden beoordeeld, maar deze konden eveneens niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de gemeente te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/01100
Datum27 september 2024
ARREST
in de zaak van
[X1] en [X2] (hierna: belanghebbenden)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE OMMEN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 februari 2024, nr. BK-ARN 23/1166 [1] , op het hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank Overijssel (nr. ZWO 22/745) betreffende de aan belanghebbenden voor het jaar 2021 opgelegde aanslag in de forensenbelasting van de gemeente Ommen.

1.Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ommen, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Aangezien dit geschrift bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1
Aan belanghebbenden is voor het jaar 2021 een aanslag in de forensenbelasting opgelegd ter zake van een woning waarvan zij eigenaar zijn en die niet hun hoofdverblijf is. De belasting is geheven naar de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen (de WOZ-waarde) die geldt voor de woning voor het desbetreffende belastingjaar.
2.2
Het Hof heeft geoordeeld dat de WOZ-waarde geen verboden maatstaf van heffing is voor de forensenbelasting. Dat de heffing van de forensenbelasting direct afhankelijk is van de WOZ-waarde van een vermogensbestanddeel, te weten een woning, maakt die heffing niet afhankelijk van het in artikel 219 van de Gemeentewet bedoelde vermogen, aldus het Hof.

3.Beoordeling van de klachten

3.1
Voor zover de klachten zijn gericht tegen het hiervoor in 2.2 weergegeven oordeel van het Hof, falen zij op de gronden die zijn vermeld in het op 13 september 2024 uitgesproken arrest van de Hoge Raad met nummer 23/00801, ECLI:NL:HR:2024:1178, rechtsoverweging 4.3.
3.2
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2024.