ECLI:NL:HR:2024:1296

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
22/03916
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over forensenbelasting en regulering woningmarkt

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de forensenbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door H.A.J. Kalsbeek, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 september 2022. De zaak betreft de aanslagen in de forensenbelasting voor de jaren 2018 en 2019, opgelegd door het bestuur van Tribuut belastingcentrum. De aanslag voor 2018 bedroeg € 1.349,12 en voor 2019 € 1.382,10, beide gebaseerd op een percentage van de WOZ-waarde van de woning.

Het Hof had het standpunt van de belanghebbende verworpen dat de hoogte van de forensenbelasting in strijd was met artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet, omdat deze afhankelijk zou zijn van de WOZ-waarde van de woning. De Hoge Raad heeft het negende middel, dat zich keerde tegen dit oordeel, verworpen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest van de Hoge Raad van 13 september 2024. De overige klachten van de belanghebbende zijn ook beoordeeld, maar konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/03916
Datum27 september 2024
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het BESTUUR VAN TRIBUUT BELASTINGCENTRUM
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 september 2022, nrs. BK-ARN 21/00075 en BK-ARN 21/00604 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen uitspraken van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 20/33 en AWB 20/3186) betreffende aan belanghebbende voor de jaren 2018 en 2019 opgelegde aanslagen in de forensenbelasting.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door H.A.J. Kalsbeek, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het bestuur van Tribuut belastingcentrum, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Uitgangspunten in cassatie

2.1
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2018 en 2019 aanslagen in de forensenbelasting opgelegd. De aanslag voor het jaar 2018 bedraagt € 1.349,12, zijnde 0,544 procent van de WOZ-waarde van de woning. De aanslag voor het jaar 2019 bedraagt € 1.382,10, zijnde 0,542 procent van de WOZ-waarde van de woning.
2.2
Het Hof heeft het standpunt van belanghebbende verworpen dat de hoogte van de forensenbelasting volgens de Verordening forensenbelasting 2018 en de Verordening forensenbelasting 2019 van de gemeente Epe afhankelijk is van de WOZ-waarde van de woning en dus van het vermogen en dat dit in strijd is met artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet.

3.Beoordeling van de middelen

3.1
Het negende middel, dat zich keert tegen het hiervoor in 2.2 weergegeven oordeel van het Hof, faalt op de gronden die zijn vermeld in het op 13 september 2024 uitgesproken arrest van de Hoge Raad met nummer 23/00801, ECLI:NL:HR:2024:1178, rechtsoverweging 4.3.
3.2
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2024.