Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
Voor belanghebbende hield dat in dat hij (i) de volledige eigendom van de grond, tegen de oorspronkelijke boekwaarde, op de actiefzijde van de balans heeft opgenomen, (ii) de van de verzekeringsmaatschappij ontvangen koopsom als geldlening die jaarlijks op basis van de cpi wordt geïndexeerd (hierna: de geïndexeerde geldlening), heeft opgenomen op de passiefzijde van de balans, en (iii) jaarlijks bedragen ter grootte van de indexatie ten laste van de winst heeft gebracht. De geïndexeerde geldlening beliep € 813.365 bij het aangaan van de financiering.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 791.059. De hoogte van de landbouwvrijstelling als bedoeld in artikel 3.12 Wet IB 2001 (hierna: de landbouwvrijstelling) is daarbij vastgesteld op € 1.115.145.
3.De oordelen van het Hof
4.Beoordeling van de middelen
Vanwege deze in de onderhandse akte opgenomen tussentijdse afwikkelingsmogelijkheid kan, anders dan in de situatie van het Fagoed-arrest, niet worden aangenomen dat het in de akte van levering en van uitgifte van erfpacht toegekende recht om de blote eigendom van de grond na afloop van de erfpachttermijn terug te kopen, zijn waarde zal behouden en dat die blote eigendom in het vermogen van belanghebbende zal terugkeren tegen betaling van, kort gezegd, het bedrag van de geïndexeerde koopsom. Dit brengt mee dat het economische belang bij de grond in onvoldoende mate bij belanghebbende is blijven berusten om te kunnen oordelen dat zijn situatie zozeer overeenkomt met die waarin een geïndexeerde geldlening zou zijn aangegaan, dat de erfpachttransactie als erfpachtfinanciering in de fiscale jaarwinstberekening mag worden verwerkt. Belanghebbende heeft de vervreemding van de blote eigendom van de grond aan de verzekeringsmaatschappij dus ten onrechte vanaf 1998 in de fiscale jaarrekening van zijn onderneming verwerkt volgens de Fagoed-methode.
Uit hetgeen hiervoor in 4.4 is overwogen, volgt voorts dat het in 2008 ingevolge de onderhandse akte aan de verzekeringsmaatschappij toekomende bedrag voor zover dat de stand van de geïndexeerde geldlening overtreft, niet kan worden gezien als een door belanghebbende verschuldigd bedrag vanwege het voortijdig afwikkelen van de erfpachtfinanciering. Tot dat bedrag is de waardestijging van de grond dus evenmin in belanghebbendes vermogen tot uiting gekomen. Het Hof heeft daarom eveneens terecht geoordeeld dat de landbouwvrijstelling ook in zoverre niet van toepassing is op de door belanghebbende behaalde boekwinst.
Middel I faalt.