Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
30 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 juli 2021. De verdachte, geboren in 1980, was betrokken bij een strafzaak waarin gewoontedelicten zoals witwassen van geldbedragen en meubels aan de orde waren. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak, behalve wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, en tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn moet leiden tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden naar zeventien maanden. De uitspraak van het hof is vernietigd, maar het beroep is voor het overige verworpen.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafprocedures en de gevolgen van een overschrijding daarvan voor de opgelegde straffen.