Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
13 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, hebben de eisers, bestaande uit een particulier en twee vennootschappen, beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Dit arrest volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de eisers schadevergoeding vorderden wegens strafrechtelijk optreden van de Staat, in het bijzonder in verband met een verdenking van poging tot faillissementsfraude. De rechtbank had de vordering afgewezen, waarna de eisers in hoger beroep gingen. Het hof bevestigde de afwijzing van de vordering, waarop de eisers cassatie hebben ingesteld.
De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers over het arrest van het hof beoordeeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat het cassatieberoep moest worden verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eisers niet konden leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 3.057,--, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. Het arrest is uitgesproken op 13 september 2024 door de vicepresident en de raadsheren in een openbare zitting.