Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
10 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1985 is geboren. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing naar het gerechtshof Amsterdam. De Hoge Raad oordeelt dat het cassatiemiddel, dat zich richt tegen de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, slaagt. Dit betreft met name de berekening van de door de betrokkene gemaakte kosten. Het hof had de kosten berekend door het bedrag uit het ontnemingsrapport te delen door 295 weken, terwijl de kosten in het rapport betrekking hadden op 240 weken. Deze wijze van berekenen is niet zonder meer begrijpelijk, wat leidt tot de vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De uitspraak is gedaan door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, en is openbaar uitgesproken.