Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
10 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Den Haag. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door de advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die voortvloeit uit hennepteelt. De centrale vraag was of het hof de bij onherroepelijk arrest toegekende vorderingen van de benadeelde partij, in dit geval een netbeheerder, in mindering had moeten brengen op het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel was geschat. De Hoge Raad oordeelde dat het hof dit had miskend. Volgens de Hoge Raad mag, gelet op de wetgeving, aan de voorgeschreven verrekening van een in rechte toegekende vordering met het voordeelbedrag niet de eis worden gesteld dat de vordering reeds is voldaan, mits de feiten zich hebben voorgedaan vóór de wijziging van de wet op 1 januari 2014. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.