Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
6 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak hebben zeven verzoekers, allen wonende in de Filipijnen, cassatie ingesteld tegen de Staat Maleisië. De Hoge Raad behandelt een verzoek tot erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal eindvonnis. De zaak betreft een geschil dat voortvloeit uit een arbitraal tussenvonnis van het Hooggerechtshof van Madrid, waarbij de benoeming van de arbiter werd nietig verklaard. Daarnaast is er sprake van een gebrek aan een arbitraal beding en een schorsing van de tenuitvoerlegging van het eindvonnis door het hof van beroep in Parijs. De Hoge Raad heeft de klachten van de verzoekers over de beschikking van het gerechtshof Den Haag beoordeeld, maar deze klachten kunnen niet leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad oordeelt dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en veroordeelt de verzoekers in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 857,-- aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen worden voldaan.