ECLI:NL:HR:2024:1108

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
22/04604
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen van vrijheidsberoving en mishandeling met veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 december 2022. De verdachte, geboren in 1980, was eerder vrijgesproken van het medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving en mishandeling. In cassatie werd door de advocaat-generaal E.J. Hofstee geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel dat zich richtte tegen de bewezenverklaring van de feiten verworpen, maar heeft het tweede cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn, gegrond verklaard. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 30 maanden naar 29 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden van de zaak, inclusief de veroordeling van de medeverdachte, niet relevant waren voor de bewijsvoering tegen de verdachte. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van cassatiezaken en de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04604
Datum3 september 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 december 2022, nummer 23-000408-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4 tot en met 16.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 29 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 september 2024.