Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
3 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 december 2022. De verdachte, geboren in 1980, was eerder vrijgesproken van het medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving en mishandeling. In cassatie werd door de advocaat-generaal E.J. Hofstee geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel dat zich richtte tegen de bewezenverklaring van de feiten verworpen, maar heeft het tweede cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn, gegrond verklaard. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 30 maanden naar 29 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden van de zaak, inclusief de veroordeling van de medeverdachte, niet relevant waren voor de bewijsvoering tegen de verdachte. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van cassatiezaken en de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen.