ECLI:NL:GHAMS:2022:3481

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
23-000408-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling met voorbedachte rade

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling met voorbedachte rade. De feiten dateren van 18 februari 2019, toen het slachtoffer, onder bedreiging van een vuurwapen, door de verdachte en een mededader in een auto werd getrokken en gedurende twintig tot dertig minuten werd mishandeld. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van getuigen en de telecomgegevens van de verdachte in overweging heeft genomen. Het hof concludeert dat de verdachte betrokken was bij de feiten, ondanks zijn alibi. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en er werd een schadevergoeding van € 7.500,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade. Het hof benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de persoonlijke vrijheid en integriteit van het slachtoffer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000408-21
datum uitspraak: 8 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-220276-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1980,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 februari 2019 te Zaandam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door die [benadeelde] - die zich op straat bevond - onder bedreiging van een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp - vast te grijpen en/of een auto in te trekken en/of gedurende twintig tot dertig minuten, althans gedurende enige tijd met die [benadeelde] in die auto rond te rijden (waarbij die [benadeelde] werd mishandeld), waarna die [benadeelde] uiteindelijk die auto werd uitgezet;
2.
hij op of omstreeks 18 februari 2019 te Zaandam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (met voorbedachte rade), [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] (meerdere malen) met (een van) zijn/hun handen/vuisten en/of met een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp in het gezicht en/of op het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan en/of die [benadeelde] een kopstoot in het gezicht te geven (waardoor die [benadeelde] een gebroken neus opliep).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat wettig en overtuigend bewijs voor zijn betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten ontbreekt. De verdachte heeft een alibi. Hij was ten tijde van het incident op 18 februari 2019 tussen 19:30 uur en 20:30 uur bij zijn buurvrouw, zoals bevestigd door de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . De enige directe aanwijzing voor de betrokkenheid van de verdachte is de herkenning van de verdachte door de getuige [naam 1] . Deze herkenning is tot stand gekomen onder omstandigheden waarbij een vergissing op de loer ligt, namelijk: in het donker, terwijl [naam 1] in zijn vlucht achterom keek en zijn achtervolger een soort bivakmuts op had. Daar komt bij dat sprake kan zijn van zogenaamde
confirmation bias, omdat [naam 1] al vreesde voor een actie van de verdachte. Daar komt bij dat de herkenning niet is gebaseerd op voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken. Met deze herkenning moet dus grote behoedzaamheid worden betracht. Datzelfde geldt voor de verklaringen van de aangever [benadeelde] en de overige verklaringen van [naam 1] , omdat deze verklaringen inconsistenties bevatten en zij na verloop van tijd nieuwe feiten en gebeurtenissen hebben toegevoegd ten opzichte van hun eerder afgelegde verklaringen.
Inhoud van het dossier
De verdachte heeft verklaard dat [benadeelde] en [naam 1] op 17 februari 2019 zijn zoon [naam 2] hebben mishandeld en dat hij daar boos over was. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij weet dat de daders boos waren op [benadeelde] en [naam 1] om wat zij zijn zoon hebben aangedaan en dat deze daders ‘verhaal gingen halen en hen op hun plek zouden gaan zetten’. [naam 3] noemt de verdachte een goed maatje van hem. [1]
[naam 3] is door het gerechtshof Amsterdam op 6 mei 2021 veroordeeld voor (onder andere) het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van [benadeelde] . [2]
Op 18 februari 2019 stonden [benadeelde] en [naam 1] op straat voor het huis van [naam 1] in [plaats] . Rond 20:00 uur kwam er een witte Mercedes aangereden, waarvan [naam 3] de eigenaar en bestuurder was. De auto stopte en daaruit kwamen twee mannen in de richting van [benadeelde] en [naam 1] gerend, waarbij de man die achter [benadeelde] aanrende een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp in zijn hand had. [benadeelde] werd, onder bedreiging van dat vuurwapen, de Mercedes ingetrokken, waarin [naam 3] was blijven zitten. De auto reed vervolgens met [benadeelde] , de man die hem onder bedreiging van het vuurwapen de auto introk en [naam 3] weg. [3] [naam 1] wist na een korte achtervolging door de tweede man, die ook een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp in zijn hand had, te ontkomen. Volgens [naam 1] betrof deze tweede man [verdachte] , de verdachte, met wiens zoon hij de dag daarvoor had gevochten. [4]
[benadeelde] is vervolgens in de auto, in een periode van twintig tot dertig minuten mishandeld. In die periode is de auto in de wijk [wijk] gestopt. [5] Daar is een man, volgens [benadeelde] de man die eerder achter [naam 1] was aangerend, de auto ingestapt. Deze man heeft hem meermaals geslagen en kopstoten gegeven en is vervolgens uitgestapt. [6] De auto is daarna doorgereden en [benadeelde] is op een parkeerplaats bij de [restaurant] in Zaandam uit de auto gezet. [7] Hij is naar het ziekenhuis gelopen, waar bleek dat hij letsel had aan zijn hoofd. Zijn jukbeen, oogkas en kaakkop waren gekneusd en zijn neus was gebroken. [8]
Uit onderzoek aan de telefoon van de verdachte is het volgende gebleken. De verdachte heeft op 18 februari 2019 in de uren voor het tenlastegelegde veelvuldig telefonisch contact gehad met [naam 3] . Ook direct na het tenlastegelegde heeft [naam 3] contact met de verdachte gezocht. Uit de zendmastgegevens blijkt dat de telefoon van de verdachte tussen 16:06 uur en 19:30 uur contact maakte met zendmasten in Zaandam. Tussen 19:35 uur en 20:39 uur heeft de telefoon van de verdachte geen contact gemaakt met een zendmast. Om 20:39 uur maakte de telefoon van de verdachte verbinding met een zendmast op de Oostzanerdijk in Amsterdam. Met de telefoon van [naam 3] is die dag tussen 20:12 uur en 20:17 uur achttien keer geprobeerd de telefoon van verdachte te bellen. [9]
Beoordeling door het hof
Het hof dient de vraag te beantwoorden of de verdachte (als medepleger) heeft deelgenomen aan de hem tenlastegelegde feiten. Bij de beantwoording van die vraag acht het hof in het bijzonder het volgende van belang.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de reden voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van [benadeelde] was gelegen in de mishandeling van de zoon van de verdachte. De verdachte was daar boos over en wist van het plan om [benadeelde] en [naam 1] ‘op hun plek te zetten’. [naam 3] , een vriend van de verdachte, heeft zich als een van de mededaders schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte heeft kort voor het delict en ook kort na het delict (intensief) telefonisch contact gehad met [naam 3] , die als bestuurder van de auto bij het delict betrokken was. Van bijzondere betekenis acht het hof dat [naam 3] op het moment dat een van de daders zich niet in de auto bevond maar [naam 1] had achtervolgd en [naam 3] vermoedelijk naar die dader op zoek was, in een periode van vijf minuten, achttien keer contact heeft gezocht met de verdachte. Het hof ziet daarin een sterke aanwijzing dat de verdachte de dader was die achter [naam 1] is aangerend en met wie [naam 3] zo naarstig in contact probeerde te komen.
Bovenstaande gang van zaken vindt tevens steun in de verklaring van [naam 1] , die de verdachte heeft herkend, en in de verklaring van [benadeelde] over de man die in de wijk [wijk] de auto inkwam en hem mishandelde en dat dit dezelfde man was als degene die achter [naam 1] was aangerend.
Het hof acht het vorenstaande redengevend voor de betrokkenheid van de verdachte. De verdachte heeft geen die redengevendheid ontzenuwende verklaring afgelegd. Immers, de verklaring van de verdachte over zijn alibi, te weten dat hij de hele avond van 19:00 uur tot 22:00 uur bij zijn buurvrouw [getuige 2] was, vindt geen steun in de verklaringen van de getuigen of de telecom gegevens. [getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte na het eten tussen 20:00 uur en 20:30 uur is vertrokken, terwijl het feit omstreeks 20:00 uur een aanvang neemt. De telecomgegevens laten zien dat de verdachte voor 19:30 uur en na 20:39 uur in beweging was en dus niet bij de buurvrouw was. In de tussenliggende periode stond de telefoon volgens de verdachte uit, zodat daaruit geen ontlastende conclusies over zijn locatie kunnen worden getrokken, terwijl het uitzetten van de telefoon door de verdachte dienstig kan zijn geweest aan het voorkomen van digitale sporen van zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde.
Ten overvloede wijst het hof op de verklaring van [naam 3] , die gelet op zijn rol van de hoed en de rand moet weten, en die de verdachte niet ontlast. Hij heeft geen andere personen aangewezen als zijn mededaders, terwijl zijn verhoor door de politie een voor de betrokkenheid van de verdachte omineus verloop kent. Hij ontkent aanvankelijk die dag überhaupt contact te hebben gehad met de verdachte, hetgeen aantoonbaar onjuist is en doet het ook voorkomen alsof hij de verdachte niet of nauwelijks kent, hetgeen weerlegd wordt door de telecomgegevens en de verklaring van de verdachte zelf. Op het moment dat [naam 3] hiermee werd geconfronteerd, verandert hij van een pratende verdachte in een zwijgende verdachte. [naam 3] lijkt aldus de verdachte buiten schot te willen houden.
Het hof onderkent dat er enige inconsistenties en ontwikkeling in de verklaringen van [benadeelde] en [naam 1] zitten, maar is van oordeel dat die aan de geloofwaardigheid van (de kern van) die verklaringen niet af doen. Ook niet door de niet ideale omstandigheden waaronder [naam 1] tot zijn herkenning van de verdachte is gekomen. Daarbij verdient opmerking dat niet aannemelijk is geworden dat de door [naam 1] als de verdachte herkende achtervolger een bivakmuts over zijn gelaat droeg. De inconsistenties en de ontwikkeling in de verklaringen kunnen verklaard worden uit de aard van het feit en het moment van de verhoren. [benadeelde] is eerst op straat gehoord, waar hij mogelijk nog in een staat van shock verkeerde. Vervolgens zijn hij en [naam 1] , geruime tijd later, als getuigen gehoord. Beiden gaven aan dat zij hebben geprobeerd de gebeurtenissen te vergeten, hetgeen bepaald niet onaannemelijk is gelet op hun jeugdige leeftijd en de grote impact van het delict. De wisseling in de verklaringen van [benadeelde] over de rol van de verdachte en diens broer kan naar het oordeel van het hof goed worden verklaard door de panieksituatie waarin hij zijn waarnemingen heeft gedaan, het feit dat hij hen niet kende en deze waarnemingen vervolgens heeft proberen te vergeten. Voorts draagt aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde] en [naam 1] bij dat deze verklaringen op vele punten steun vinden in ander bewijsmateriaal, waaruit ook de door de getuigen beschreven gang van zaken naar voren komt.
Het hof komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de verdachte de man is geweest die met een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, achter de getuige [naam 1] is aangerend, later de auto in is gestapt en daar [benadeelde] heeft mishandeld. De wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling komen voort uit een vooropgezet plan om [naam 1] en [benadeelde] terecht te wijzen voor de mishandeling van de zoon van de verdachte.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte zich dan ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [benadeelde] en het medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade van [benadeelde] .

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op18 februari 2019 te Zaandam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door die [benadeelde] - die zich op straat bevond - onder bedreiging van een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, vast te grijpen en een auto in te trekken en gedurende twintig tot dertig minuten met die [benadeelde] in die auto rond te rijden, waarbij die [benadeelde] werd mishandeld, waarna die [benadeelde] uiteindelijk die auto werd uitgezet.
2.
hij op 18 februari 2019 te Zaandam, tezamen en in vereniging met anderen, met voorbedachte rade, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] meerdere malen met vuisten en met een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp op het hoofd te slaan en die [benadeelde] een kopstoot in het gezicht te geven, waardoor die [benadeelde] een gebroken neus opliep.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen met [benadeelde] en [naam 1] .
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met anderen de op dat moment nog minderjarige [benadeelde] wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd en hem mishandeld. [benadeelde] is op de openbare weg onder bedreiging van een vuurwapen in een auto getrokken en gedurende twintig tot dertig minuten van zijn vrijheid beroofd. In de auto is hij meerdere malen geslagen, onder andere door de verdachte, die hem ook een kopstoot heeft gegeven. [benadeelde] heeft hierdoor onder meer een gebroken neus opgelopen. De verdachte en zijn mededaders hebben door hun handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en op een fundamenteel mensenrecht, te weten de persoonlijke vrijheid van de aangever. Het is niet moeilijk voor te stellen dat de aangever doodsangsten heeft uitgestaan. Bovendien veroorzaken dergelijke geweldsdelicten gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. De verdachte heeft gedurende zijn strafproces geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen of blijk gegeven van enig inzicht in het misdadige van zijn gedrag.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten is alleen oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur passend. Het hof ziet aanleiding om een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens zal het hof aan de voorwaardelijke straf als voorwaarde verbinden dat de verdachte gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen met [benadeelde] en [naam 1] .
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van immateriële schadevergoeding van € 15.000,00. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak, niet ontvankelijk verklaard moet worden in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van maximaal € 7.500,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof begroot deze immateriële schade op een bedrag van € 7.500,-. De verdachte is hoofdelijk met zijn mededaders tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Tevens wordt de wettelijke rente over dit bedrag toegewezen vanaf 18 februari 2019.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 282 en 301 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met:
- [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2001
- [naam 1] , geboren op [geboortedag 3] 2002.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 18 februari 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 december 2022.

Voetnoten

1.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 21 januari 2021, p. 2.
2.Hof Amsterdam 6 mei 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1312.
3.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] , doorgenummerde bladzijde 64-68 van het politiedossier.
4.Proces-verbaal van aangifte door [naam 1] , doorgenummerde bladzijde 76-79 van het politiedossier.
5.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] , doorgenummerde bladzijde 64-68 van het politiedossier.
6.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde bladzijde 69-70 van het politiedossier.
7.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] , doorgenummerde bladzijde 64-68 van het politiedossier.
8.Een geschrift, zijnde een document van het Zaans Medisch Centrum van 28 februari 2019, doorgenummerde bladzijde 73 van het politiedossier.
9.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde bladzijde 104-111 van het politiedossier.