In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen MW Techniek B.V. en [verweerders], die samen een landbouwbedrijf exploiteren. Het geschil betreft een aannemingsovereenkomst voor de installatie van een mest/waterafscheider, waarbij MW Techniek vorderingen heeft ingesteld voor openstaande facturen. De rechtbank had de vordering van MW Techniek toegewezen, maar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft dit vonnis gedeeltelijk vernietigd. Het hof oordeelde dat MW Techniek niet tijdig had gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging voor de plc-kast, die door [verweerders] was gewenst. Dit oordeel is door de Hoge Raad vernietigd, omdat het hof niet had beoordeeld of [verweerders] uit zichzelf hadden moeten begrijpen dat het ombouwen van de plc-kast extra kosten met zich meebracht. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat MW Techniek niet aan haar waarschuwingsplicht heeft voldaan, omdat zij geen bewijs heeft geleverd van communicatie over de meerkosten. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van aannemers bij wijzigingen in de overeenkomst en de noodzaak om opdrachtgevers tijdig te informeren over mogelijke prijsverhogingen. De kosten van het geding in cassatie zijn toegewezen aan MW Techniek, die in het principale beroep in het gelijk is gesteld, terwijl het incidentele beroep van [verweerders] is verworpen.