Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
20 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1979, was beschuldigd van bedreiging van een slachtoffer op 25 mei 2020 in 's-Gravenhage. Het hof had in zijn uitspraak gebruik gemaakt van een eigen waarneming, waarbij het hof een filmfragment met de verdachte had bekeken en beluisterd met hoofdtelefoons, nadat het onderzoek ter terechtzitting was gesloten. De verdediging had verzocht om een deskundige te benoemen om de inhoud van het filmfragment te onderzoeken, maar dit verzoek werd door het hof afgewezen.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof de eigen waarneming niet voor bewijs had mogen gebruiken, omdat deze waarneming niet tijdens het onderzoek op de terechtzitting had plaatsgevonden. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken over het gebruik van eigen waarnemingen als bewijs en concludeerde dat de verdediging en het openbaar ministerie niet in de gelegenheid waren gesteld om zich uit te laten over de werkwijze van het hof. Hierdoor was de procedure niet in overeenstemming met de vereisten van een eerlijk proces. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.