ECLI:NL:HR:2023:904
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk, tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 30 november 2022. De Rechtbank had het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 7 april 2022 gegrond verklaard. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, met name artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie en artikel 28, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
De Hoge Raad concludeert dat tegen een uitspraak van de rechtbank waarbij het verzet gegrond is verklaard, geen beroep in cassatie openstaat. Dit betekent dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de strikte regels omtrent de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in belastingzaken, waarbij alleen in specifieke gevallen beroep in cassatie mogelijk is. De beslissing is openbaar uitgesproken en onderstreept de noodzaak voor belanghebbenden om goed op de hoogte te zijn van de mogelijkheden en beperkingen van rechtsmiddelen in belastingzaken.