ECLI:NL:HR:2023:866

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
21/05274
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het begrip 'vakantie' in het arbeidsrecht en de gevolgen voor loon en cao-bepalingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen NS Reizigers B.V. (hierna: NSR) en een werknemer. De zaak betreft de uitleg van het begrip 'vakantie' zoals opgenomen in artikel 7:634 van het Burgerlijk Wetboek (BW). NSR had een beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 21 september 2021 had geoordeeld over de afdracht van pensioenpremies in verband met de Compensatie Onregelmatigheid zoals vastgelegd in de cao. De werknemer had een verweerschrift ingediend tegen dit beroep.

De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, met een specifieke afdoening zoals vermeld in de conclusie. De Hoge Raad oordeelt dat de onderdelen 1-3 van het middel niet tot cassatie kunnen leiden, maar dat de klacht van onderdeel 4 slaagt. Dit betekent dat de Hoge Raad zelf de zaak kan afdoen en het arrest van het hof vernietigt, maar alleen voor zover NSR is veroordeeld tot afdracht van de pensioenpremie.

In de beslissing van de Hoge Raad wordt het beroep van NSR voor het overige verworpen en wordt de werknemer veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De kosten worden begroot op een totaalbedrag van € 3.545,32, vermeerderd met wettelijke rente indien deze niet tijdig worden voldaan. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de uitleg van cao-bepalingen en de rechten van werknemers met betrekking tot vakantie en loon.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/05274
Datum9 juni 2023
ARREST
In de zaak van
NS REIZIGERS B.V.,
gevestigd te Utrecht,
EISERES tot cassatie,
hierna: NSR,
advocaat: S.F. Sagel,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de werknemer,
advocaat: H.J.W. Alt.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 7350427 UC EXPL 18-12787 JH/1050 van de kantonrechter te Utrecht van 22 mei 2019 en 2 oktober 2019;
b. de arresten in de zaken 200.265.402 en 200.267.723 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 maart 2021 en 21 september 2021.
NSR heeft tegen het arrest van het hof van 21 september 2021 beroep in cassatie ingesteld.
De werknemer heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor NSR mede door K.A. Gorgun en I.L.N. Timp.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging en tot afdoening als in de conclusie onder 6.28 vermeld.

2.Beoordeling van het middel

Op de gronden vermeld in HR 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:816 kunnen de onderdelen 1-3 van het middel niet tot cassatie leiden en slaagt de klacht van onderdeel 4. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door het bestreden arrest op laatstgenoemd onderdeel te vernietigen.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 september 2021, maar uitsluitend voor zover NSR daarin is veroordeeld tot afdracht c.q. nabetaling van de pensioenpremie over de Compensatie Onregelmatigheid van artikel 110 cao;
- verwerpt het beroep voor het overige;
- veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van NSR begroot op € 945,32 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verweerder] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
9 juni 2023.