ECLI:NL:HR:2023:819

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
21/03729
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Werven voor gewapende, terroristische strijd en bewijsminimum in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1988, werd beschuldigd van het werven van personen voor de gewapende strijd, in strijd met artikel 205.1 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen met betrekking tot het bewijsminimum zoals vastgelegd in artikel 342.2 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank had vastgesteld dat de verdachte anderen had geworven voor de jihad in Syrië door hen te beïnvloeden met zijn radicale gedachtegoed en door hen beeldmateriaal te tonen dat de gewapende strijd verheerlijkte. De Hoge Raad oordeelt dat de verklaringen van getuigen voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal, waaronder inbeslaggenomen digitale bestanden. De Hoge Raad bevestigt dat voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid het enkele werven van personen voor de gewapende strijd voldoende is, ongeacht of de geworven personen daadwerkelijk deelnemen aan de strijd. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij de bewijsvoering van het hof als niet onbegrijpelijk wordt beschouwd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03729
Datum13 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 augustus 2021, nummer 20-001679-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 juni 2013 tot en met 1 juli 2014 in de gemeente [plaats] en/of in de gemeente [plaats] , zonder toestemming van de Koning, anderen heeft geworven voor de gewapende strijd, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk
- [betrokkene 4] en [betrokkene 6] gezegd dat ISIS de groep was die mogelijk voor het juiste streed en/of gezegd dat zij weg moesten, emigreren naar de strijd in Syrië en aansluiten bij de milities die tegen het regime van Assad streden en/of gezegd dat ze een goedkoop autootje moesten halen en kijken hoever ze zouden komen richting Syrië en/of gezegd dat Abu Bakr al Baghdadi zijn, verdachtes, leider was en dat hij te allen tijde gehoorzaamd moest worden en/of gezegd dat hij, verdachte, hulp zou aanbieden als hij wilde uitreizen naar Syrië en/of gezegd: ‘We komen er wel’ en ‘God maakt alles makkelijk’ en/of gezegd dat degenen die uitreizen en deelnemen aan de strijd de hoogste plaats krijgen in het paradijs, tevredenheid van God en/of dat in Syrië onschuldige mensen werden afgeslacht en dat zij als moslims daar iets aan moesten doen, althans woorden van gelijke aard of strekking, en
- aan [betrokkene 4] en [betrokkene 6] beeldmateriaal heeft laten zien, te weten (een) video-opname(n) en/of een (of meer) foto(’s) en/of(een) magazine(s), waarop of waarin onthoofdingen en/of strijders van IS(IS), althans jihadstrijders en/of pro-IS-predikers en/of beelden van geweld tegen burgers door het regime van Assad in Syrië en/of ander (IS-) propagandamateriaal te zien waren/was, en [betrokkene 4] heeft gewezen op de vindplaats van dergelijk beeldmateriaal en/of dergelijk beeldmateriaal voor hem online heeft opgezocht,
terwijl de gewapende strijd waarvoor werd geworven het plegen van een terroristisch misdrijf inhoudt.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
“De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
3.1.
Juridisch kader werven voor de gewapende, terroristische strijd (artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht)
De verdachte wordt onder 1 primair – kort gezegd – verweten dat hij, zonder toestemming van de Koning, personen heeft geworven voor de gewapende, terroristische strijd van IS(IS) (artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht).
Het hof stelt het volgende voorop. Voor een bewezenverklaring op grond van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht is de gedraging van degene die werft van doorslaggevende betekenis, zonder dat het van belang is of het werven resultaat heeft. Niet vereist is dus dat de geworvene daadwerkelijk gaat deelnemen aan de gewapende, terroristische strijd. Het werven is reeds voltooid, wanneer een handeling die ertoe strekt om iemand tot aansluiting bij de gewapende, terroristische strijd te bewegen zich heeft geopenbaard, waarbij het doorgaans een geleidelijk proces bestaande uit meerdere handelingen zal betreffen. Het is echter geenszins uitgesloten dat het ook om een eenmalige handeling/gedraging van degene die werft kan gaan. Aan het bestanddeel ‘werven’ komt een ruime betekenis toe en kan op allerlei manieren plaatsvinden. Het bestanddeel wordt, blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht, omschreven als ‘iemand tot aansluiting bewegen’, ‘benaderen teneinde te overreden’, ‘bespelen (met behulp van communicatiemiddelen)’ en ‘beïnvloeden, het ideologisch rijp maken, bewegen’ of vergelijkbare handelingen. Ook ‘ronselen voor de gewapende strijd’ valt onder het delictsbestanddeel werven. (Zie: Kamerstukken II vergaderjaar 2003-2004, 28 463, nr. 10, p. 11, 14 en 16).
3.2.
Achtergrond
Het is een feit van algemene bekendheid, zoals daarvan (tevens) blijkt uit de door het hof geraadpleegde – en zonder noemenswaardige moeite op internet te raadplegen – algemeen toegankelijke bronnen, dat in het voorjaar van 2011 een groot deel van de bevolking van Syrië in verzet kwam tegen het regime van president Bashar al-Assad. Het (alawitisch-sjiitische) regime probeerde de roep om hervormingen met geweld de kop in te drukken, maar dit bracht het verzet niet tot zwijgen. In reactie op de gewelddadigheden van het regime tegen de (overwegend soennitische) bevolking begon de oppositie zich aan het eind van het jaar 2011 meer en meer gewapenderhand te verzetten. Wat begon als een vreedzaam protest ontwikkelde zich tot een burgeroorlog.
Naarmate de burgeroorlog vorderde, raakte deze steeds meer ‘gejihadiseerd’. Tal van jihadistische groeperingen mengden zich steeds meer en nadrukkelijker als oppositie in de strijd. Hun doel was niet alleen het ten val brengen van het regime van Bashar al-Assad, maar ook – of vooral – de vestiging van een streng islamitische staat op het grondgebied van Syrië en de terugkeer naar de ‘zuivere islam’. Dit werd onder meer gerechtvaardigd vanuit de ideologie van het salafisme. Binnen het hedendaagse salafisme is er een gewelddadige fundamentalistische stroming die de gewapende strijd (de ‘jihad’ of heilige oorlog) tegen alle ongelovigen heeft afgekondigd. Geweld, vooral strijden en sterven voor het geloof, is een belangrijke component van deze jihadistische ideologie. De jihadistische beweging vormde de motor achter de huidige wereldwijde terroristische golf die wordt uitgevoerd onder het mom van een religieus gewapende strijd, de jihad. Men verkondigt de boodschap via het internet en doet een beroep op alle ‘ware’ gelovigen; in het jihadistische gedachtengoed staat het concept van de ‘umma’, de wereldwijde moslimgemeenschap, centraal. Omdat er een band bestaat tussen alle moslims, is ieder conflict waarbij moslims zijn betrokken van belang voor hun broeders en zusters elders in de wereld. Dit schept in principe de plicht voor alle moslims, ook in Nederland, deel te nemen aan de strijd die bijdraagt aan de bevrijding van andere broeders en zusters. Door extreem-fundamentalistische strijdgroepen in Syrië was de jihad uitgeroepen tot een individuele verplichting voor iedere moslim behoudens bepaalde uitzonderingen. Aanvankelijk kwamen veel jihadistische opstandelingen uit Syrië zelf, maar al gauw werd het land een bestemming voor niet-Syrische jihadisten. Buitenlandse strijders, eerst voornamelijk uit het Midden-Oosten, Noord-Afrika en Azië, later ook uit Europa, zijn naar Syrië gereisd om zich te mengen in de strijd. Daaronder waren ook Nederlandse jongeren.
In de strijd tegen het regime van Assad had zich ook een (voorheen) aan Al-Qa’ida gelieerde groep gemengd die eerder actief was in Irak. Het gaat hierbij om de Islamitische Staat in Irak en al-Sham (ISIS, ook wel bekend als IS, ISIL of DAESH). ISIS stond onder leiding van de Irakees Abu Bakr al Baghdadi en heeft zich later omgedoopt tot de Islamitische Staat in Irak en de Levant (ISIL) o.a. om de uitbreiding van haar activiteiten naar Syrië te benadrukken.
Op 29 juni 2014 heeft ISIS het door hen verklaarde kalifaat uitgeroepen en is ISIL omgedoopt in de Islamitische Staat (IS). Als ‘kalifaat’ claimt IS het religieus, politiek en militair gezag over alle moslims verspreid over de gehele wereld. Abu Bakr al Baghdadi, de emir van de organisatie, wordt aangesteld als ‘kalief’ van IS. Alle moslims ter wereld worden vervolgens opgeroepen de eed van trouw af te leggen aan de zelf gekroonde ‘kalief’ Abu Bakr al Baghdadi en zich in IS-gebied te vestigen.
Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat geweld inherent is aan IS. Dit komt naar voren uit tal van zeer simpel te raadplegen internetbronnen. Het geweld wordt dagelijks gebruikt, verheerlijkt en gepredikt. Met name de in de ogen van IS ongelovigen (‘kuffar’) zijn het slachtoffer van door IS toegepast of opgeëist extreem geweld geworden. Tijdens militaire operaties en het uitoefenen van de macht in de door IS veroverde gebieden in Syrië en Irak bediende IS zich (onder meer) van (zelfmoordaanslagen, executies, mishandeling, verkrachting, gijzelingen en martelingen, dit alles met een terroristisch oogmerk (‘to spread terror among civilians’). In september 2014 riep IS alle aanhangers die niet kunnen uitreizen naar IS-gebieden op om aanslagen te plegen in landen die deel uitmaken van de anti-IS-coalitie. Een oproep die ook daadwerkelijk gevolgen heeft gehad.
IS wordt door de VN en een groot aantal daarvan deel uitmakende landen, waaronder de Europese Unie, inmiddels gezien als een terroristische organisatie. Het is dan ook een feit van algemene bekendheid dat de Nederlandse autoriteiten (‘de Koning’) geen toestemming geven aan wie dan ook om deel te nemen aan de (strijd van) IS.
3.3.
Concrete feiten en omstandigheden
In het hiernavolgende zal het hof de concrete feiten en omstandigheden bespreken. Het hof volgt hierin grotendeels de overwegingen van de rechtbank, maar vult deze wel aan.
3.3.1.
Het gedachtegoed van de verdachte
De verklaringen van de verdachte daaromtrent
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg op 1 mei 2018 verklaard – welke verklaring de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd – dat hij als Syriër volgde wat er zich in Syrië afspeelde. Vanaf de opstand tegen het bewind van president Assad werd het beeld gecreëerd dat het regime het volk onderdrukte en wreedheden beging. Daarvan werd de verdachte erg verdrietig en hij volgde de ontwikkelingen. Gaandeweg hoopte het verdriet zich op, omdat het erop leek dat niemand de Syrische bevolking te hulp schoot en het Syrische vrije leger zwakker werd. Het gaf de verdachte opluchting toen ISIS in beeld kwam, omdat hij het idee had dat er eindelijk wel iemand de bevolking te hulp schoot. De verdachte raakte enigszins aangetrokken tot de strijd, dat was in het jaar 2014. Na zijn afstuderen in dat jaar werd zijn aandacht intensiever. De verdachte vergaarde zelf informatie; hij geloofde niet alles wat de media over ISIS naar voren brachten en wilde het verhaal ook van de kant van ISIS bekijken. Verder verzamelde de verdachte veel materiaal over de islam en de uitleg ervan. De verdachte benaderde alles wat anderen beweerden kritisch en ging met anderen in discussie.
Naderhand kwam hij erachter dat ook ISIS, later als IS, wreedheden beging tegen onschuldige burgers en naarmate hij daar meer zekerheid over verkreeg, nam hij geleidelijk meer afstand van ISIS. Hij staat niet achter het plegen van aanslagen en heeft anderen niet aangemoedigd om te gaan strijden voor een terroristische organisatie. De verdachte ontkent verder dat hij gezegd zou hebben dat de leider van IS, Abu Bakr al Baghdadi, zijn leider was.
In 2015 had hij geen sympathie meer voor die organisatie; als hij in die tijd nog digitale magazines van IS gedownload heeft, wil dat niet zeggen dat hij die ook helemaal gelezen heeft of zich kon vinden in wat hij las. Als hij filmpjes van bijvoorbeeld onthoofdingen heeft laten zien aan personen, was dat sporadisch en niet gericht op beïnvloeding.
3.3.2.
De verklaringen van de verdachte zijn echter niet het hele verhaal
Het hof constateert met de rechtbank dat uit het dossier een ander beeld naar voren komt dan het beeld dat de verdachte van zichzelf schetst. De verdachte beperkte zich niet tot het bestuderen en bediscussiëren van standpunten, waaronder dat van terreurorganisatie IS, maar nam radicale ideeën van die terreurorganisatie over. Onlosmakelijk onderdeel van de ideologie van IS is dat er gewapende strijd moet worden geleverd. Ook dat idee nam de verdachte over. Dat blijkt niet alleen uit de grote hoeveelheid materiaal die de verdachte verzameld had maar ook uit verklaringen. In elk geval heeft de verdachte in elk geval twee personen concreet en bewijsbaar getracht te bewegen tot aansluiting bij IS en die strijd.
Aangetroffen materiaal in de auto van de verdachte
Bij zijn aanhouding op 21 juni 2017 werd bij de verdachte een USB-stick inbeslaggenomen met daarop meer dan 800 IS-gerelateerde afbeeldingen, afkomstig uit het tijdschrift Dabiq van IS. Op de afbeeldingen zijn onder andere strijders te zien, personen die geliquideerd worden door beulen, afgehakte hoofden, personen die verbrand zijn, dode strijders, dode militairen en personen bij wie een mes op de keel wordt gezet door beulen.
Ook stonden er 32 jihadgerelateerde video’s op. In deze video’s wordt onder andere gesproken over het aanbidden van het kalifaat, het aanbevelen van de jihad, de verplichting om deel te nemen aan de jihad, het oproepen tot migratie naar Islamitische Staat en ander IS-propagandistisch materiaal. Op de laptop die eveneens inbeslaggenomen werd, stonden pdf-bestanden van het online-tijdschrift Dabiq van IS. Ook dat betreft IS-propagandamateriaal. Het betreft negen tijdschriften, gepubliceerd van juni 2014 tot en met mei 2015. Ook stonden er diverse videobestanden op met onder andere beelden van executies, IS-vlaggen en andere jihadistische beelden, alsmede (radicale) toespraken en interviews over de jihad. Verder werd er nog een cd aangetroffen met liederen ter verheerlijking van de jihad en zelfmoordaanslagen.
De verklaring van [betrokkene 8]
De imam van de moskee in [plaats] , [betrokkene 8] , heeft verklaard dat het bestuur van de moskee hem wees op de verdachte als een man met radicale ideeën en die jongeren zou aanspreken over de strijd in Syrië en hen probeerde te beïnvloeden daaraan deel te nemen. [betrokkene 8] heeft geprobeerd de verdachte aan te spreken vanuit zijn corrigerende functie om hem op andere gedachten te brengen en binnen de gemeenschap te houden. [betrokkene 8] probeerde de verdachte te overtuigen met uitspraken van geleerden die de handelingen van IS ten stelligste afkeurden, maar de verdachte was zeer vastbesloten en verklaarde dat Abu Bakr al Baghdadi zijn leider en geleerde was en dat IS zijn staat was. Omdat de verdachte geen afstand wilde nemen van zijn radicale ideeën is hem de toegang tot de moskee ontzegd, aldus de getuige.
De verklaringen van [betrokkene 4]
, woordvoerder van de moskee [A] in [plaats] , heeft verklaard dat de verdachte een soort verbod had gekregen: de verdachte was nog wel welkom om te bidden, maar mocht zich verder niet ophouden in de moskee, vanwege zijn radicale ideeën. Over de verdachte heeft hij verder het volgende verklaard.
Volgens [betrokkene 4] werd hij in de periode juli-november 2013 door de verdachte aangespoord om filmpjes te zoeken van het geweld dat door Assad werd begaan en [betrokkene 4] kreeg van de verdachte te horen dat ISIS (later IS) de groep was die mogelijk voor het juiste streed. [betrokkene 4] zag vele gewelddadige filmpjes waarin mensen op gruwelijke wijze gedood en gemarteld werden. De verdachte zei toen dat zij [het hof leest: de verdachte en [betrokkene 4] ] in zonde verkeerden, omdat zij in een niet-islamitisch land leefden en toestonden dat geloofsgenoten werden vermoord, verkracht en gemarteld. De verdachte zei dat zij moesten emigreren naar de strijd in Syrië en dat zij zich moesten aansluiten bij de milities die tegen het regime van Assad streden. De imam raadde dat af, maar de verdachte was van mening dat deze imam niet naar zijn geloof handelde omtrent de strijd in Syrië.
Door de verdachte werd [betrokkene 4] in contact gebracht met de ideeën van geleerden die de strijd in Syrië verheerlijkten. De verdachte vertelde herhaaldelijk over het vele onrecht en spoorde [betrokkene 4] aan te zoeken op YouTube naar filmpjes over dit onrecht. [betrokkene 4] ging twijfelen aan de imam. De verdachte stelde zelfs dat de zorg van [betrokkene 4] voor diens moeder ondergeschikt was aan het uitreizen voor de jihad en het strijden in Syrië. Ook zijn studie zou [betrokkene 4] moeten laten vallen. Door de verdachte werd gezegd dat hij wel iemand kende die [betrokkene 4] zou kunnen helpen met het uitreizen naar Syrië; de verdachte zelf zou ook helpen. Dat was in de periode oktober 2013-maart 2014.
Later, in 2014 toen IS het kalifaat uitriep, zei de verdachte ook dat zij zich moesten aansluiten bij IS [het hof merkt op: het kalifaat werd uitgeroepen op 29 juni 2014]. De verdachte zei een keer dat zij en nog een paar andere jongeren een goedkoop autootje moesten halen en kijken hoever ze zouden komen richting Syrië. De verdachte zou hem naar een soort ophaalpunt kunnen brengen, van waaruit mensen naar Syrië gebracht werden. Volgens de verdachte waren er meer van deze ophaalpunten en verplaatsten die steeds. In de herfst/winter 2014 heeft de verdachte tegen [betrokkene 4] gezegd dat hij naar een moskee in Neeroeteren moest gaan om lessen te volgen over het geloof teneinde meer kennis op te doen over Syrië en het uitreizen daarheen. Aldaar kreeg [betrokkene 4] te horen van bewijzen vanuit de islam waaruit zou blijken dat het mogelijk wel was toegestaan om zelfmoordaanslagen te plegen.
De verdachte heeft tegen [betrokkene 4] gezegd dat Abu Bakr al Baghdadi zijn leider was en dat hij te allen tijde gehoorzaamd moest worden. Concreet over welke hulp de verdachte zou bieden werd hij niet, maar de verdachte deed algemene uitspraken, zoals ‘We komen er wel’ en ‘God maakt alles makkelijk’. Volgens de verdachte kregen diegenen die uitreizen en deelnemen aan de strijd de hoogste plaats in het paradijs, tevredenheid van God. Ook zouden daar wereldse beloningen tegenover staan als ze in Syrië zouden gaan strijden. De verdachte heeft tegen [betrokkene 4] gezegd dat met de aanslagen in Parijs op Charlie Hebdo de eer van de profeet Mohammed verdedigd was en dat het vergoten bloed in Syrië hier met bloed vergolden mocht worden.
[betrokkene 4] heeft verder verklaard dat het gedachtegoed van de verdachte bestond uit het ongelovig verklaren van moslimleiders die anders dachten, het hebben van pro-ISIS sympathieën, het goedpraten van uitreizen naar Syrië, Abu Bakr al Baghdadi als de leider aanduiden en de daden van IS goedpraten met islamitische bewijzen. Volgens [betrokkene 4] probeerde de verdachte ook anderen te inspireren om naar Syrië te gaan en deel te nemen aan de strijd.
[betrokkene 4] heeft aan deze verklaringen later, op 29 juni 2017, nog meer toegevoegd. Zo heeft hij verklaard dat de verdachte hem het Dabiq-magazine heeft laten zien en filmpjes van pro-ISIS predikers. De verdachte is ook bij [betrokkene 4] thuis geweest en heeft op de laptop van [betrokkene 4] filmpjes opgezocht: één van deze filmpjes betrof een officier van ISIS, Abou Mohammed El Danani, en die film ging over een pro-ISIS preek. Ook hebben ze samen filmpjes gezien waarin mensen werden vermoord. De verdachte wilde goedpraten wat hij zag; hij praatte vaak het gedrag van ISIS en hun misdaden goed.
De verklaringen van [betrokkene 6]
heeft meerdere verklaringen in dezelfde lijn afgelegd. In zijn tweede verklaring heeft [betrokkene 6] het volgende verklaard. [betrokkene 6] is drie jaar geleden [het hof begrijpt in 2014, gelet op de datum waarop het verhoor plaatsvond, te weten op 26 juli 2017] bekeerd tot de islam. Hij heeft de verdachte leren kennen nadat hij was bekeerd. Dat was in de moskee in [plaats] . Hij heeft met hem gevoetbald en hij kreeg Arabische les van hem, in spreken en schrijven.
[betrokkene 6] heeft gehoord dat de verdachte problemen had met de moskee in [plaats] . De verdachte zou binnen en buiten de moskee ronselen voor de strijd in Syrië. Met ‘ronselen’ bedoelt [betrokkene 6] het mensen overhalen om naar Syrië te gaan om daar te gaan strijden. Op de vraag in hoeverre de verdachte hem op die manier wilde ronselen verklaarde [betrokkene 6] dat de verdachte het er wel eens met hem over heeft gehad, waarmee hij bedoelde dat de verdachte hem wel eens vertelde wat er in Syrië allemaal gebeurde. De verdachte vertelde hem dat in Syrië onschuldige mensen werden vermoord. Ook had de verdachte hem filmpjes laten zien over mensen die onthoofd werden in Syrië. Die filmpjes stonden op de laptop van de verdachte. De verdachte had [betrokkene 6] op een keer te eten gevraagd in een appartement in [plaats] , waar de verdachte toen tijdelijk woonde, en na het eten begon de verdachte op een gegeven moment te praten over Syrië. Hij praatte over onschuldige mensen die daar werden afgeslacht en dat de Arabische landen er niets tegen deden. Volgens de verdachte waren onder andere Amerika en het regime van Syrië de oorzaak van de ellende in Syrië. De verdachte zei dat zij, als moslims, er iets aan moesten doen. Verder zei de verdachte dat IS een magazine heeft. Als [betrokkene 6] iets over dat magazine wilde weten, kon hij dat aan de verdachte laten weten, waarna de verdachte het aan hem kon geven om te lezen. De verdachte vertelde dat ISIS in Syrië een ziekenhuis had en hoe ISIS in Syrië leefde. Ook vertelde hij dat in het magazine informatie stond over de technologie van ISIS en dat er in Syrië chemische aanvallen plaatsvonden. Volgens de verdachte gooiden Amerika en het regime van Syrië constant bommen.
[betrokkene 6] denkt dat de verdachte het magazine van een site had gehaald. De verdachte liet hem het magazine op zijn – verdachtes – laptop zien. De verdachte was enthousiast over dat magazine. [betrokkene 6] merkte dat, omdat de verdachte hem het magazine liet zien en zei dat hij het ook eens moest lezen. Ook merkte hij het aan de manier waarop hij het liet zien en erover vertelde. De verdachte reageerde positief op de beelden. In elk geval heeft hij zijn afkeer niet laten blijken en hij heeft ook niet gezegd dat hij het niet goed vond dat dit gebeurde. Dit heeft ongeveer twee jaar geleden plaatsgevonden [het hof begrijpt medio 2015, gelet op de datum van het verhoor].
Diezelfde avond heeft de verdachte [betrokkene 6] , naast het magazine van IS, ook een filmpje laten zien waarop mensen worden onthoofd in Syrië. De mensen die dat deden droegen gewaden en een masker. De mensen die onthoofd werden, zaten geknield. Ze werden met een zwaard in één keer onthoofd. Het waren heftige beelden. De verdachte vertelde hem dat dit gebeurde in Syrië. Het filmpje gaf [betrokkene 6] een ongemakkelijk gevoel; hij vond de beelden verschrikkelijk. Hij dacht dat de verdachte anders over dat filmpje dacht, het tegengestelde.
[betrokkene 6] heeft van [betrokkene 4] gehoord dat de verdachte jongemannen in de leeftijd van 20 à 30 jaar ronselde om naar Syrië te gaan. Om die reden mocht de verdachte niet meer in de moskee in [plaats] komen. Dat speelde ongeveer anderhalf jaar geleden [het hof begrijpt, gelet op de datum van het verhoor, rond begin 2016]. [betrokkene 4] zei dat de verdachte ook [betrokkene 6] zou kunnen proberen te ronselen en daar waarschuwde hij [betrokkene 6] voor.
De verdachte heeft [betrokkene 6] wel eens gezegd dat als hij zijn geloof niet hier kon praktiseren, hij dan naar een islamitisch land moest gaan, zoals Marokko, Egypte of Syrië. De verdachte zei hem, dat hij juist in Syrië, waar Islamitische Staat heerste, zijn geloof kon praktiseren. Ook heeft de verdachte hem gezegd dat Abu Bakr al Baghdadi DE leider was van Islamitische Staat.
De verklaring van [betrokkene 7]
heeft verklaard dat hij regelmatig in de moskee in [plaats] kwam, onder andere voor het gebed. Hij kende de verdachte van die moskee en van het voetballen. Ook hij kreeg Arabische les van hem. [betrokkene 7] heeft onder andere van [betrokkene 4] gehoord dat de verdachte probeerde om mensen te ronselen voor de gewapende strijd. Onder ‘ronselen’ verstaat [betrokkene 7] het brainwashen van mensen om naar Syrië te gaan, naar het kalifaat. [betrokkene 7] kende ook [betrokkene 6] . Hij vond [betrokkene 6] beïnvloedbaar en naïef. Hij had het vermoeden dat de verdachte geprobeerd heeft om [betrokkene 6] te beïnvloeden. [betrokkene 6] volgde namelijk ook lessen van de verdachte en de verdachte zocht de wat zwakkere mensen uit, die sneller beïnvloedbaar waren. Volgens [betrokkene 7] is de verdachte slim en deskundig.
3.4.
Overwegingen en conclusies met betrekking tot het bewijs en de juridische waardering daarvan
Het hof trekt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen de conclusie dat de verdachte [betrokkene 4] en [betrokkene 6] toentertijd heeft geworven voor de jihad in Syrië. De verdachte hing de ideologie van IS aan en heeft vis-à-vis op beiden ingepraat, dit gebeurde tijdens voetbal, Arabische les, in/buiten de moskee in [plaats] en bij de verdachte thuis, door zijn gedachtegoed prijs te geven, te verdedigen en kracht bij te zetten met propagandamateriaal, onder meer inhoudende dat IS en de jihad in Syrië goed waren en de oproep tot de strijd gevolgd moest worden. Ook heeft de verdachte zowel [betrokkene 4] als [betrokkene 6] beeldmateriaal laten zien om hen te overtuigen. Tegenover [betrokkene 4] heeft de verdachte dit alles zelfs bij herhaling gedaan.
Op deze wijze heeft de verdachte zowel [betrokkene 4] als [betrokkene 6] bespeeld met behulp van communicatiemiddelen, hen beïnvloed en ideologisch rijp gemaakt, een en ander om hen te bewegen tot aansluiting bij de gewapende, terroristische strijd. Hiermee is de verdachte te werk gegaan op een wijze overeenkomstig die blijkens de wetsgeschiedenis met ‘werven’ werd beoogd. Dat [betrokkene 4] en [betrokkene 6] daar geen gevolg aan hebben gegeven, staat aan een bewezenverklaring niet in de weg, zoals hiervóór bij het juridisch kader van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht is uiteengezet.
Het hof hecht derhalve geen geloof aan de verklaringen van de verdachte, dat het alleen is gebleven bij het geven van uiting aan een schokkend en verontrustend gedachtegoed. Het hof is met de rechtbank van oordeel, dat de verdachte met zijn radicale overtuiging anderen – [betrokkene 4] en [betrokkene 6] – door middel van een geleidelijk proces van beïnvloeding is aan gaan zetten om over te gaan tot het in de praktijk brengen van dat gedachtegoed door zelf te gaan strijden in Syrië. Er is voldaan aan de juridische criteria: er is geworven door de verdachte met het oog op daadwerkelijke deelname aan de gewapende strijd van IS, een terroristische organisatie die zich bezighield met het begaan van terroristische misdrijven (als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht).
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de getuige [betrokkene 4] overweegt het hof, grotendeels in navolging van de rechtbank als volgt. Duidelijk is geworden dat de getuige [betrokkene 4] zeer belastend over de verdachte heeft verklaard en dat hij naar voren komt uit verklaringen als iemand die behoorlijk op de verdachte gebeten was. Zijn verklaringen zijn echter gedetailleerd en coherent. Ook kan niet worden gezegd dat [betrokkene 4] de verdachte blindelings beschuldigt, want hoewel [betrokkene 4] tegenover de politie heeft verklaard dat hij denkt dat de verdachte ook andere jongeren heeft willen beïnvloeden, heeft hij steeds gezegd dat hij dat niet zelf heeft gezien of gehoord.
De door de verdediging aangehaalde verklaringen van de moeder en de broer van [betrokkene 4] doen naar het oordeel van het hof geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van diens verklaringen voor zover het hof die voor het bewijs heeft gebruikt. Noch de moeder van [betrokkene 4] , noch diens broer heeft specifiek en concreet verklaard dat die verklaringen niet juist zouden zijn, laat staan dat zij dat uit eigen wetenschap zouden weten. Hun verklaringen komen er – kort gezegd – op neer dat [betrokkene 4] in zijn algemeenheid wel eens liegt en mensen ten onrechte beschuldigt, maar dat betekent niet dat hij dat in dit geval ook zou hebben gedaan. De verklaringen van [betrokkene 4] vinden bovendien bevestiging in de verklaring van de getuige imam [betrokkene 8] en voor een deel ook in die van de getuige [betrokkene 6] en de getuige [betrokkene 7] . Ook uit de verklaringen van [betrokkene 8] , [betrokkene 6] en [betrokkene 7] blijkt dat verdachte zijn radicale gedachtegoed propageerde. [betrokkene 6] heeft dat zelf ook aan den lijve ondervonden.
De getuige imam [betrokkene 8] heeft, net als [betrokkene 4] , de verdachte van zijn ideeën willen afhelpen, zonder dat dit lukte. De stelling dat de imam slechts [betrokkene 4] napraat, heeft de verdediging niet concreet onderbouwd. Dat de getuige [betrokkene 8] kennelijk met het bestuur van de moskee in [plaats] overleg heeft gehad voorafgaand aan het afleggen van een verklaring tegenover de politie, bevestigt nog niet dat deze getuige slechts een gerucht overbrengt van één van die bestuursleden ( [betrokkene 4] ). Uit de verklaring volgt duidelijk dat [betrokkene 8] zelf heeft waargenomen dat de verdachte de radicale ideeën die hij ook aan [betrokkene 4] heeft geopenbaard tot de zijne had gemaakt en daarvan beslist geen afstand wilde nemen.”

3.Beoordeling van het derde en het vierde cassatiemiddel

3.1
Het derde cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) de bewezenverklaring ten aanzien van [betrokkene 4] uitsluitend heeft doen steunen op zijn verklaringen. Het vierde cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met artikel 342 lid 2 Sv de bewezenverklaring ten aanzien van [betrokkene 6] uitsluitend heeft doen steunen op zijn verklaringen. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2
Volgens artikel 342 lid 2 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daarover slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid geven door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd. (Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452.)
3.3
In dit geval kan niet worden gezegd dat de voor het bewijs gebruikte verklaringen van de getuige [betrokkene 4] en de getuige [betrokkene 6] onvoldoende steun vinden in het overige bewijsmateriaal. Het hof heeft immers in de bewijsvoering ook betrokken de inhoud van de onder de verdachte inbeslaggenomen USB-stick, laptop en cd, alsmede de verklaringen van de getuigen [betrokkene 8] en [betrokkene 7] . Daarnaast ondersteunen de verklaringen van de getuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 6] elkaar wat betreft het propageren door de verdachte van zijn radicale gedachtegoed. Van schending van artikel 342 lid 2 Sv is daarom geen sprake.
3.4
De cassatiemiddelen falen.

4.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring, voor zover deze inhoudt dat de verdachte [betrokkene 6] ‘heeft geworven voor de gewapende strijd’, niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
4.2.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘heeft geworven voor de gewapende strijd’ zijn gebruikt in de betekenis die deze woorden hebben in die bepaling.
4.2.2
Artikel 205 Sr luidt als volgt:
“1. Hij die, zonder toestemming van de Koning, iemand voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd werft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
(...)
3. Indien de gewapende strijd waarvoor wordt geworven, het plegen van een terroristisch misdrijf inhoudt, wordt de gevangenisstraf, gesteld op het in het eerste lid omschreven feit, met een derde verhoogd.”
4.2.3
De geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 24 juni 2004 tot wijziging en aanvulling van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met terroristische misdrijven (Wet terroristische misdrijven), Stb. 2004, 290, houdt ten aanzien van artikel 205 Sr onder meer het volgende in.
- De tweede nota van wijziging:
“Rekrutering ten behoeve van de jihad
De meest op rekrutering toegesneden bepaling in het Wetboek van Strafrecht is artikel 205. Daarin is het aanwerven voor vreemde krijgsdienst, zonder toestemming van de Koning, strafbaar gesteld. De maximale gevangenisstraf is een jaar. Onder vreemde krijgsdienst vallen daarbij ook strijdgroepen en milities. In het losbladige commentaar van Noyon-Langemeijer-Remmelink op het Wetboek van Strafrecht wordt bij artikel 101 van dat wetboek het begrip «krijgsdienst» (suppl. 112, p. 68) omschreven als alle dienst die gewapenderhand optreden in een oorlog meebrengt en daarnaast dienst bij elke organisatie die naar het recht van het betrokken land tot de krijgsmacht behoort. Omdat betwijfeld kan worden of ook het aanwerven voor de «jihad» in relevante gevallen onder het aanwerven voor vreemde krijgsdienst kan worden begrepen, wordt voorgesteld om naast vreemde krijgsdienst ook gewapende strijd in artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht te noemen. Aldus wordt zeker gesteld dat elk aanwerven voor een «jihad» (islamistische strijd) strafbaar is, ook als – nog – onduidelijk is of de geworvene zijn bijdrage aan deze strijd in enig georganiseerd verband zal willen leveren.
De onderhavige nota van wijziging stelt ook een tweede aanpassing in deze bepaling voor. Onder het begrip «aanwerven» in artikel 205 Wetboek van Strafrecht wordt verstaan het werven, waarbij een bepaalde verbintenis tot stand is gebracht. In de wetsgeschiedenis is daarbij aan een bepaalde tegenprestatie gedacht, zoals handgeld of andere voordelen (vgl. H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel II, p. 215). Bij de werving van rekruten voor de jihad kan van een dergelijke verbintenis niet altijd gesproken worden. Voorgesteld wordt daarom de term «aanwerven» te wijzigen in «werven», zodat ook de rekrutering voor de vreemde krijgsdienst of gewapende strijd zonder dat er een dergelijke verbintenis is tot stand gekomen of zelfs zonder dat deze tot succes heeft geleid, onder dit artikel valt. Ten slotte wordt voorgesteld de strafmaat van een jaar te verhogen tot vier jaar, mede met het oog op de mogelijke toepassing van voorlopige hechtenis en andere dwangmiddelen.
Aldus wordt bevorderd dat het werven van personen voor de jihad in de gevallen waarin zulks wordt opgespoord effectief strafrechtelijk kan worden vervolgd.”
(Kamerstukken II 2002/03, 28463, nr. 8, p. 4.)
- De nota naar aanleiding van het verslag:
“Naar aanleiding van vragen van de leden van de VVD-fractie over de uitleg van het begrip «werven van personen» kan het volgende worden opgemerkt. De reden voor vervanging van het begrip «aanwerven» is in de eerste plaats gelegen in het feit dat voor het «aanwerven» nodig is dat een bepaalde verbintenis tot stand is gekomen. Onder «aanwerven» wordt verstaan «elke handeling welke tot strekking heeft (welke geëigend is en ten doel heeft) iemand tot vreemde krijgsdienst te verplichten» (vgl. Noyon-Langemeijer-Remmelink, suppl. 96, blz 537). Blijkens de wetsgeschiedenis is daarbij van belang dat sprake is van een bepaalde tegenprestatie, zoals handgeld of ander voordeel. De voorgestelde wijziging van het begrip «aanwerven» in «werven» beoogt aan de strafbaar gestelde handeling een minder formele betekenis te geven. De eerdergenoemde voorwaarde van de totstandkoming van een overeenkomst komt te vervallen; voor het ontstaan van strafrechtelijke aansprakelijkheid volstaat het enkele ronselen van personen voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd. Of het werven tot een bepaald resultaat heeft geleid, zal voor de strafbaarheid niet meer relevant zijn. Het voorgestelde delict zal voltooid zijn wanneer een handeling die ertoe strekt om iemand tot aansluiting te bewegen, zich heeft geopenbaard. Een dergelijke handeling behoeft niet samen te gaan met of te bestaan uit het bieden van een tegenprestatie. Van «werven» kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer mensen vis-à-vis – te denken valt aan schoolpleinen, clubhuizen en uitgaansgelegenheden – worden benaderd teneinde hen te overreden deel te nemen aan een gewapende strijdgroep. Ook zal het bespelen van personen met behulp van communicatiemiddelen, zoals bijvoorbeeld een internetsite, «werven» in de zin van artikel 205 Sr kunnen opleveren.
(...)
De vraag van deze leden of het wijzigen van het begrip «aanwerven» in «werven» te ver gaat beantwoord ik ontkennend. Door de wijziging wordt het zwaartepunt in de strafbepaling enigszins verlegd naar degene van wie het initiatief uitgaat: de werver. Een vergelijking is in dit verband te trekken met de strafbepaling inzake actieve, ambtelijke omkoping (artikel 177 Sr); ook bij dat misdrijf is het actieve handelen van de omkoper voor de strafbaarheid voldoende. Of de ambtenaar een gift aanneemt is irrelevant. Het potentiële gevaar dat rekrutering ten behoeve van de jihad tot gevolg kan hebben, rechtvaardigt mijns inziens het voorstel om de strafbepaling meer toe te snijden op de verantwoordelijkheid van degene die iemand tracht te bewegen tot iets. Met het vorenstaande vertrouw ik ook de overige vragen van de leden van de GroenLinks-fractie over de betekenis van het begrip «werven» afdoende te hebben beantwoord.
(...)
De leden van de fractie van de ChristenUnie gaven aan de definitieproblemen het grootste knelpunt te vinden bij adequate antiterrorismewetgeving. Naar de mening van deze leden speelt dit ook in de tweede nota van wijziging. Zij wezen daarbij terecht op het punt dat in de toelichting bij deze nota van wijziging ten aanzien van het voorstel tot wijziging van artikel 205 Sr slechts aandacht wordt besteed aan de gewapende jihad. Reden daarvan vormt het feit dat de problematiek betreffende rekrutering ten behoeve van de jihad de directe aanleiding is voor het wijzigingsvoorstel. Deze leden zien het juist dat de voorgestelde strafbaarstelling een ruimer bereik heeft dan alleen het werven ten behoeve van de jihad. Hiervoor is reeds aan de orde geweest welke afbakening te geven is. Deze begrenzing hangt samen met het begrip «gewapend» dat duidt op zwaar – oorlogsgelijkend – geweld en het begrip «strijd» in het teken waarvan dit geweld wordt toegepast. Bovenal moet uiteraard voor de toepasselijkheid van artikel 205 Sr sprake zijn van «werven» in de zin van beïnvloeden, het ideologisch rijp maken, bewegen of vergelijkbare handelingen. Een en ander betekent dat wanneer onder de vlag van een regering in ballingschap in Nederland geworven zou worden voor krijgsdienst of de gewapende strijd de betrokken ronselaar strafbaar zal zijn op grond van artikel 205 Sr.”
(Kamerstukken II 2003/2004, 28463, nr. 10. p. 11-16.)
4.2.4
Zoals uitdrukkelijk is verwoord in deze wetsgeschiedenis volstaat voor het ontstaan van strafrechtelijke aansprakelijkheid ter zake van artikel 205 lid 1 Sr het enkele ronselen van personen voor – onder meer – de gewapende strijd. Daarbij komt het dus aan op de gedraging van degene die werft, zonder dat op zichzelf van belang is hoe degene die wordt geworven, op dat moment tegenover die strijd staat, en of het werven resultaat heeft of niet. (Vgl. HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP7585, rechtsoverweging 2.3.)
4.3.1
Het hof heeft in zijn bewijsvoering het volgende vastgesteld. De verdachte hing de ideologie van IS aan. IS wordt gezien als een terroristische organisatie, waarin dagelijks geweld wordt gebruikt, verheerlijkt en gepredikt. Die organisatie maakt deel uit van de strijd tegen het Syrische regime. De verdachte heeft [betrokkene 6] een magazine van IS getoond, zich tegenover [betrokkene 6] positief uitgelaten over dit magazine en [betrokkene 6] aangeraden dit magazine te lezen. Daarnaast heeft de verdachte [betrokkene 6] beelden laten zien van onthoofdingen in Syrië. Verder heeft de verdachte tegen [betrokkene 6] gezegd dat in Syrië onschuldige mensen werden vermoord, dat zij, als moslims, iets moesten doen aan de onder andere door Amerika en het regime van Syrië veroorzaakte ellende in Syrië, dat [betrokkene 6] juist in Syrië, waar IS heerste, zijn geloof zou kunnen praktiseren, en dat Abu Bakr al Baghdadi “DE leider” was van IS. Aan deze vaststellingen heeft het hof niet onbegrijpelijk de conclusie verbonden dat de verdachte in een geleidelijk proces van beïnvloeding op [betrokkene 6] heeft ingepraat door zijn gedachtegoed prijs te geven, te verdedigen en kracht bij te zetten met propagandamateriaal, dat onder meer inhoudt dat IS en de jihad in Syrië goed waren, en [betrokkene 6] beeldmateriaal heeft laten zien om hem te overtuigen.
4.3.2
Het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte [betrokkene 6] heeft bespeeld met behulp van communicatiemiddelen, hem heeft beïnvloed en hem ideologisch rijp heeft gemaakt, een en ander om hem te bewegen tot aansluiting bij de gewapende, terroristische strijd, en zo [betrokkene 6] ‘heeft geworven voor de gewapende strijd’ in de zin van artikel 205 lid 1 Sr getuigt – mede gelet op de onder 4.2.3 weergegeven wetsgeschiedenis – niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Anders dan in de toelichting op het cassatiemiddel is betoogd, doet daaraan, gelet op wat onder 4.2.4 is vooropgesteld, niet af dat het hof niet is ingegaan op de wijze waarop het handelen van de verdachte door [betrokkene 6] werd ervaren.
4.4
Het cassatiemiddel faalt.

5.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

6.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 juni 2023.