2.2.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring - met inbegrip van hier niet overgenomen voetnoten - voorts nog het volgende overwogen:
"Werven voor de gewapende strijd
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep, evenals in eerste aanleg, aangevoerd dat het onder 3 tenlastegelegde werven voor de gewapende strijd, als bedoeld in artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht, niet kan worden bewezen.
De verdediging heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het openbaar ministerie uitgaat van een onjuiste interpretatie van de strekking en reikwijdte van deze strafbepaling.
Zo is, naar de mening van de verdediging, met de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht op 10 augustus 2004, niet het beoogde te beschermen rechtsgoed, te weten de betrekking met vreemde mogendheden, veranderd. Een uitbreiding van de reikwijdte van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht in die zin dat ook het werven voor een gewapende strijd in Nederland daaronder valt was niet de bedoeling van de wetgever.
Daarnaast is door de verdediging aangevoerd dat de term 'aanslag' een geheel andere, veel ruimere, betekenis heeft dan de term 'gewapende strijd'. Van een gewapende strijd is eerst sprake in het geval van een oorlogs- of guerrillasituatie. Van het werven voor een strijd met een dergelijke intensiteit is in casu geen sprake.
Tenslotte heeft de verdediging aangevoerd dat de invulling die het openbaar ministerie geeft aan de term 'werven', te weten het 'beïnvloeden en ideologisch rijp maken', onjuist is. De in de tenlastelegging genoemde handelingen zijn enkel aan te merken als wervingshandelingen, indien zij gepaard gaan met een concreet verzoek tot het deelnemen aan een gewapende strijd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat aan het bestanddeel 'werven' in de kamerstukken ten behoeve van de Wijziging en aanvulling van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met terroristische misdrijven (Wet terroristische misdrijven) verschillende omschrijvingen worden gegeven. Zo wordt gesproken over 'het enkele ronselen voor de gewapende strijd', 'iemand tot aansluiting bewegen' alsmede 'het vis-a-vis - te denken valt aan schoolpleinen, clubhuizen en uitgaansgelegenheden - benaderen teneinde te overreden', 'bespelen' en 'beïnvloeden, ideologisch rijp maken'. Tevens blijkt uit deze Kamerstukken dat het delict voltooid zal zijn wanneer een handeling die ertoe strekt om iemand tot aansluiting te bewegen, zich heeft geopenbaard en dat voor de strafbaarheid niet relevant is of het werven tot een bepaald resultaat heeft geleid. De stelling van de verdediging dat de in de tenlastelegging genoemde handelingen enkel dan zijn aan te merken als wervingshandelingen indien zij gepaard gaan met een concreet verzoek tot het deelnemen aan een gewapende strijd, vindt dan ook, naar het oordeel van het hof, geen steun in het recht. Gelet op de hiervoor genoemde omschrijvingen van het begrip 'werven' is het immers de bedoeling van de wetgever geweest tevens het voortraject waarin een mogelijke rekruut nog wordt bespeeld, beïnvloed en/of ideologisch rijp gemaakt, strafbaar te stellen op de voet van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht. Dit is ook mogelijk nu de vrijheden genoemd in de artikelen 9 en 10 van het EVRM hun begrenzing vinden in het plegen van misdrijven.
Uit de wetgeschiedenis blijkt voorts dat niet vereist is dat de (voorgenomen) gewapende strijd zich in het buitenland afspeelt. Dat het ook mogelijk is dat de gewapende strijd, waarvoor geworven wordt, zich deels in Nederland afspeelt en deels in het buitenland, doet daaraan, naar het oordeel van het hof, niets af. De stelling van de verdediging dat enkel het werven voor een gewapende strijd die zich (deels) in het buitenland afspeelt op grond van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar is gesteld, vindt, naar het oordeel van het hof, dan ook geen steun in het recht. Ten overvloede merkt het hof hierbij op dat uit het verhandelde ter terechtzitting en ook overigens uit het dossier niet is gebleken dat in casu is getracht te werven voor een gewapende strijd die zich louter in Nederland afspeelt.
Tenslotte blijkt uit de wetsgeschiedenis, dat de jihad valt 'binnen het begrip 'gewapende strijd'. Immers, de verwezenlijking van een wereld volgens een bepaald model door ontplooien van geweldsactiviteiten kan immers niet anders dan (ook) met ingrijpend geweld worden gerealiseerd'. De strijd als bedoeld in artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht is gewapend 'wanneer de (uiteindelijk beoogde) toepassing van geweld vergelijkbaar is met het ingrijpende geweld dat wordt toegepast in een oorlogs- of guerrillasituatie'.
Het hof is van oordeel dat het plegen van een aanslag een middel is - of kan zijn - om een gewapende strijd te voeren. Het werven van iemand voor een bepaalde aanslag, kan daarmee, onder omstandigheden, vallen onder het werven voor de gewapende strijd.
Het hof overweegt voorts dat het 'werven' over het algemeen geen eenmalige handeling zal betreffen, doch veeleer een proces omvat dat begint met het spotten van een mogelijke/bevattelijke rekruut en via het wekken van vertrouwen en het kweken van liefde voor de jihad - niet zelden door het tonen van oorlogsfilmpjes - eindigt met het daadwerkelijk bewegen van iemand tot deelname aan een gewelddadige strijd.
Uit de verschillende door [betrokkene 9] afgelegde verklaringen blijkt - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende:
- De verdachte liet een mes zien aan [betrokkene 9], deed alsof er een ongelovige onder zijn voet lag en met het mes een onthoofdingsbeweging maakte, waarbij de verdachte lachend toevoegde dat dit voor de ongelovigen was;
- de verdachte heeft [betrokkene 9] meegenomen naar een bos in Amsterdam waar [betrokkene 9] van de verdachte op een boom heeft moeten schieten;
- de verdachte heeft in België filmpjes aan [betrokkene 9] getoond over aanslagen in Irak en Tsjetsjenië door onder meer bommen op de weg en over onthoofdingen;
- de verdachte heeft aan [betrokkene 9] een instructievideo laten zien waarop te zien was hoe een zelfmoordgordel gemaakt werd;
- de verdachte heeft wapens aan [betrokkene 9] laten zien, een revolver aan hem gegeven en een wapen op hem gericht;
- de verdachte heeft tegen [betrokkene 9] gezegd dat elke moslim een wapen dient te dragen;
- de verdachte heeft tegen [betrokkene 9] gezegd dat elke gezonde moslim oorlog moet voeren tegen de ongelovigen, waarbij [betrokkene 9] voelde dat de verdachte bedoelde dat hij dat ook moest gaan doen;
- [betrokkene 9] is bij de verdachte thuis geweest en de verdachte heeft toen een lezing gegeven over hetgeen een radicale geleerde - die in Syrië vast zat - allemaal zei, waarbij de verdachte vertelde dat elke moslim net zo behoort te denken als deze geleerde;
- hij stelt aan de hand van de contacten die hij had met de verdachte en de medeverdachten [betrokkene 5] en [betrokkene 12], dat zij hem hebben geprobeerd te werven voor waar zij in geloven en hun visie en denkbeelden; zij hebben hem geprobeerd te werven voor 'hun clubje';
- elke keer, maar ook elke keer dat de verdachte en de medeverdachten [betrokkene 5] en [betrokkene 12] bij hem aan de deur kwamen ging het over wat een ware moslim was en wat hij moest doen;
- een keer bij [betrokkene 9] thuis heeft er een bijeenkomst plaatsgevonden, waarbij de verdachte de koran en de leefwijze volgens de islam heeft uitgelegd, er op neerkomend dat een moslim alleen de wetten van Allah, de goddelijke wetten, mag naleven en niet de wetten die door mensen zijn gemaakt en dat de persoon, die toch menselijke wetten naleeft, wordt gezien als ongelovige.
Bovenstaande feiten en omstandigheden vinden steun in overige bewijsmiddelen.
Gelet op het bovenstaande feiten en omstandigheden en gelet op de context waarbinnen zij zich afspeelden, kan, naar het oordeel van het hof, worden vastgesteld dat de verdachte handelingen heeft verricht die niet anders kunnen worden geduid dan strekkende tot het bewegen van [betrokkene 9] tot aansluiting bij dan wel die zagen op het bespelen, beïnvloeden en ideologisch rijp maken van [betrokkene 9] voor de gewapende strijd.
Naar het oordeel van het hof is derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het werven van [betrokkene 9] door hem films te tonen over aanslagen en onthoofdingen en één film te tonen over het maken van een zelfmoordgordel, door door middel van intimidatie zijn denkbeelden met betrekking tot de gewapende strijd kracht bij te zetten door met een mes een onthoofdingsbeweging te maken, door lessen en/of lezingen te geven over zijn denkbeelden met betrekking tot de naleving van de Islamitische wetgeving en door met een vuurwapen te schieten en [betrokkene 9] te trainen in het gebruik van vuurwapens."