ECLI:NL:HR:2023:794

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
22/01730
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoepen in belastingzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2023 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van twee cassatieberoepen die waren ingesteld door het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant en de belanghebbende, vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk. De zaak betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 15 april 2022, waarin het verzet van de belanghebbende tegen een uitspraak van 9 juli 2021 gegrond werd verklaard. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat op grond van artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, in samenhang met artikel 28, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), er geen mogelijkheid bestaat om in cassatie te gaan tegen een uitspraak waarbij het verzet gegrond is verklaard. Dit betekent dat de beide cassatieberoepen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is gewezen door de raadsheer M.T. Boerlage als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/01730
Datum26 mei 2023
ARREST
op de door
het DAGELIJKS BESTUUR VAN DE BELASTINGSAMENWERKING OOST-BRABANT, vertegenwoordigd door [P] ,
en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende),
vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk,
ingestelde beroepen in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 15 april 2022, nr. SHE 21/894 Verzet, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 9 juli 2021.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van de beroepen in cassatie

1.1
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 15 april 2022 het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van 9 juli 2021 gegrond verklaard en beslist over de vergoeding van de kosten die belanghebbende in verband met het gedane verzet heeft gemaakt. Zowel het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant als belanghebbende heeft tegen de uitspraak van 15 april 2022 beroep in cassatie ingesteld.
1.2
Op grond van artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie in samenhang gelezen met artikel 28, lid 2, AWR staat tegen de uitspraak van de rechtbank op verzet in een belastingzaak alleen beroep in cassatie open indien het verzet a) niet-ontvankelijk is verklaard, of b) ongegrond is verklaard. Geen beroep in cassatie staat open tegen een uitspraak van de rechtbank waarbij het verzet gegrond is verklaard. [1] Tegen een zodanige uitspraak staat uitsluitend het rechtsmiddel van hoger beroep open.
1.3
Gelet op hetgeen hiervoor in 1.2 is overwogen, moeten de beide beroepen in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de beide beroepen in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.T. Boerlage als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2023.
Van het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant wordt een griffierecht geheven van € 548.

Voetnoten

1.Zie HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:363, rechtsoverwegingen 2.2 en 2.3.3.