ECLI:NL:HR:2023:794
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van cassatieberoepen in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2023 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van twee cassatieberoepen die waren ingesteld door het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant en de belanghebbende, vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk. De zaak betreft een verzet tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 15 april 2022, waarin het verzet van de belanghebbende tegen een uitspraak van 9 juli 2021 gegrond werd verklaard. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat op grond van artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, in samenhang met artikel 28, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), er geen mogelijkheid bestaat om in cassatie te gaan tegen een uitspraak waarbij het verzet gegrond is verklaard. Dit betekent dat de beide cassatieberoepen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is gewezen door de raadsheer M.T. Boerlage als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.