ECLI:NL:HR:2023:701
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake belastingaanslagen en heffingsrente
In deze zaak heeft belanghebbende, een individu woonachtig te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 9 maart 2021. Deze uitspraak betrof een hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag, waarin verschillende belastingaanslagen en beschikkingen inzake heffingsrente voor de jaren 2008 tot en met 2011 aan de orde kwamen. De belastingaanslagen betroffen de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, en er waren ook beschikkingen met betrekking tot afwijkingen op de ingediende aangifte voor het jaar 2012. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend tegen het cassatieberoep van belanghebbende. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, en dit arrest werd openbaar uitgesproken op 12 mei 2023.