Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.De conclusie van de advocaat-generaal
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
9 mei 2023.
Hoge Raad
Op 9 mei 2023 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een herzieningszaak met nummer 23/00121. De aanvraag tot herziening is ingediend door W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, namens de aanvrager, die in 1978 is geboren. De herziening is aangevraagd naar aanleiding van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 10 januari 2023, waarin is vastgesteld dat artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens is geschonden. Dit betreft de procedure die heeft geleid tot de veroordeling van de aanvrager door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 oktober 2014, waarbij de aanvrager is veroordeeld voor medeplegen van oplichting en poging tot oplichting tot een gevangenisstraf van vijftien maanden.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak de gronden van de conclusie van de advocaat-generaal E.J. Hofstee gevolgd, die heeft geconcludeerd dat de aanvraag tot herziening gegrond is. De advocaat-generaal heeft aangegeven dat de aanvrager niet de mogelijkheid heeft gehad om drie getuigen te ondervragen die belastende verklaringen hebben afgelegd, en dat deze verklaringen zijn gebruikt voor het bewijs. Dit vormt een schending van de procesrechten van de aanvrager, wat de noodzaak van herziening onderstreept.
De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening gegrond verklaard en de zaak verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe berechting. Tevens is de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het eerdere arrest van het gerechtshof bevolen. Deze uitspraak is van belang voor het rechtsherstel van de aanvrager en benadrukt de noodzaak van een eerlijk proces, zoals gewaarborgd door het EVRM.