In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen Stichting [X]. De zaak betreft de uitleg van het begrip 'lijfrente' in het belastingverdrag tussen Nederland en Australië, specifiek in relatie tot overbruggingsuitkeringen voor beroepsvoetballers. De belanghebbende, Stichting [X], is verantwoordelijk voor de uitvoering van de overbruggingsregeling voor beroepsvoetballers in Nederland, die verplicht is opgenomen in de contracten van de spelers. De Staatssecretaris had een naheffingsaanslag opgelegd omdat hij van mening was dat de overbruggingsuitkering niet als lijfrente kon worden aangemerkt, en dat Nederland heffingsrecht had over deze uitkering.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had eerder geoordeeld dat de overbruggingsuitkering wel degelijk als een uitkering uit een lijfrente moest worden beschouwd, en dat het heffingsrecht aan Australië toekwam. De Hoge Raad heeft deze uitspraak echter vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat de overbruggingsuitkering niet kan worden aangemerkt als een lijfrente, omdat de aanspraken op deze uitkeringen niet tot het loon behoren. Dit betekent dat de uitkering niet voldoet aan de voorwaarden die in het belastingverdrag zijn gesteld voor het begrip lijfrente. De Hoge Raad concludeerde dat de overbruggingsuitkering moet worden gerekend tot de inkomsten die sportbeoefenaars uit hun persoonlijke werkzaamheden verkrijgen, en dat het beroep in cassatie gegrond is verklaard.