Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
11 april 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 december 2021. De zaak betreft een 28-jarige verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een 15-jarig meisje, gepleegd op meerdere momenten. De Hoge Raad heeft zich gebogen over twee belangrijke juridische vragen. Ten eerste, of de verklaringen van de aangeefster voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, in het licht van het bewijsminimum zoals vastgelegd in artikel 342.2 van het Wetboek van Strafvordering. Ten tweede, of de afwijzing door het hof van voorwaardelijke verzoeken tot nader onderzoek in hoger beroep terecht was, op de grond dat het gevraagde onderzoek niet noodzakelijk werd geacht voor de volledigheid van het onderzoek.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.