Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
5.Beslissing
11 april 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2020. De verdachte, geboren in 1962, was aangeklaagd voor medeplegen van verduistering van geldbedragen door bewindvoerders, meermalen gepleegd, zoals omschreven in artikel 321 jo. 323 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, J. Boksem, heeft cassatiemiddelen ingediend, waarop de advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, met name wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de gijzeling die is verbonden aan de schadevergoedingsmaatregel.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft echter wel de duur van de gijzeling verminderd, waarbij is vastgesteld dat de maximale duur van gijzeling bij schadevergoedingsmaatregelen één jaar bedraagt, en dat in deze zaak 360 dagen moet worden verstaan als de geldende termijn. Tevens is vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van veertig maanden.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de gijzeling en de opgelegde gevangenisstraf, en heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 36 maanden. Het beroep is voor het overige verworpen.