ECLI:NL:HR:2023:519

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
22/02324
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de erfgenamen van [A] tegen de Staatssecretaris van Financiën inzake inkomstenbelasting voor de jaren 2016 en 2017

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erfgenamen van [A] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de aan [A] opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2016 en 2017. De Hoge Raad heeft eerder, op 2 juli 2021, een uitspraak gedaan die de eerdere beslissing van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft vernietigd en de zaak heeft verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.

Na de verwijzing heeft het Hof op 17 mei 2022 uitspraak gedaan, waartegen de erfgenamen in cassatie zijn gegaan. De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend, en de erfgenamen hebben een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van de erfgenamen beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor zijn oordeel, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 31 maart 2023.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/02324
Datum31 maart 2023
ARREST
in de zaak van
de erfgenamen van [A], gewoond hebbende te [Z] (hierna: belanghebbenden)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 mei 2022, nrs. 21/00832 en 21/00833 [1] , betreffende de aan [A] (hierna: erflaatster) voor de jaren 2016 en 2017 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Het eerste geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad van 2 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1047, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, nrs. 19/00781 en 19/00782 [2] , met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbenden hebben een conclusie van repliek ingediend.

3.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2023.