ECLI:NL:HR:2023:519
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie van de erfgenamen van [A] tegen de Staatssecretaris van Financiën inzake inkomstenbelasting voor de jaren 2016 en 2017
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erfgenamen van [A] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de aan [A] opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2016 en 2017. De Hoge Raad heeft eerder, op 2 juli 2021, een uitspraak gedaan die de eerdere beslissing van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft vernietigd en de zaak heeft verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
Na de verwijzing heeft het Hof op 17 mei 2022 uitspraak gedaan, waartegen de erfgenamen in cassatie zijn gegaan. De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend, en de erfgenamen hebben een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van de erfgenamen beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor zijn oordeel, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 31 maart 2023.