Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
21 maart 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 5 februari 2021. De verdachte, geboren in 1977, was betrokken bij een gewelddadig voorval in 2019 in ’s-Gravenhage, waarbij hij binnen een tijdsbestek van een half uur drie willekeurige voorbijgangers met een mes heeft gestoken en bedreigd. De feiten betroffen poging tot doodslag, mishandeling en bedreiging, zoals omschreven in de artikelen 287, 300.1 en 285.1 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat R.A. Kaarls, beoordeeld. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen en heeft daarom besloten het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, conform artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.