Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
21 maart 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2021. Het betreft een klaagschrift ingediend door de klager, die in verband met een verdenking van witwassen een geldbedrag van € 25.024,50 had in beslag genomen. De klager heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank, waarbij de vraag centraal stond of de rechtbank de hoogte van het inbeslaggenomen geldbedrag had moeten meewegen bij de beoordeling of de klager rechtsgeldig afstand heeft gedaan van dit bedrag.
De advocaat van de klager, J. Kleiman, heeft een cassatiemiddel ingediend, maar de advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand blijft. Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in aanwezigheid van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter.