Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Procesgang
2.Inhoud van het klaagschrift
3.Standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
5.De beslissing
ongegrond.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 november 2021 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager, die in verband met een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen op 23 mei 2020 werd aangehouden. Bij deze aanhouding is een geldbedrag van € 25.024,50 in beslag genomen. Klager werd op 17 juni 2020 vrijgesproken van de verdenking van witwassen, maar de rechtbank heeft destijds geen beslissing genomen over het in beslag genomen geldbedrag. Klager heeft op 1 juli 2021 een klaagschrift ingediend met het verzoek om teruggave van het geldbedrag, stellende dat hij geen afstand heeft gedaan van het geld. De rechtbank heeft de procesgang en de inhoud van het klaagschrift beoordeeld, waarbij het standpunt van het Openbaar Ministerie werd gehoord. De officier van justitie stelde dat klager rechtsgeldig afstand had gedaan van het geldbedrag tijdens zijn verhoor, wat door de rechtbank werd betwist. De rechtbank concludeerde dat klager ontvankelijk was in zijn beklag, maar dat het klaagschrift ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat klager afstand had gedaan van het geldbedrag en dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen de teruggave van het geld. De beslissing werd openbaar uitgesproken, waarbij klager het recht heeft om in cassatie beroep aan te tekenen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.