ECLI:NL:HR:2023:373
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake digitale indiening door rechtsbijstandverlener
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2023 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld door een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener namens V.O.F. [X] te [Z]. Het beroep in cassatie was ingediend op 8 september 2022, maar de indiener had nagelaten het beroepschrift digitaal in te dienen, zoals vereist door artikel 1 van het Besluit van 6 maart 2019. De griffier van de Hoge Raad had de indiener op 18 oktober 2022 verzocht om het beroepschrift binnen zes weken digitaal in te dienen via het webportaal van de Hoge Raad. Deze brief was aangetekend verzonden en volgens Track&Trace afgeleverd op het opgegeven adres. Ondanks dit verzoek heeft de indiener geen actie ondernomen om het beroepschrift digitaal in te dienen.
De Hoge Raad heeft, met toepassing van artikel 8:36a, lid 5, van de Algemene wet bestuursrecht, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de indiener niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor digitale indiening, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 10 maart 2023.