Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
7 maart 2023.
Hoge Raad
Op 7 maart 2023 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 21/01191. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die niet is bijgestaan door een advocaat die cassatiemiddelen heeft ingediend. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de wet voorschrijft binnen welke termijn een advocaat namens de betrokkene een schriftuur met cassatiemiddelen moet indienen. Aangezien aan deze verplichting niet is voldaan, kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen. Dit is in overeenstemming met artikel 437 lid 2 in samenhang met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft daarom het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.