ECLI:NL:PHR:2023:64

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
21/01191
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in cassatieberoep wegens niet indienen schriftuur

In deze zaak heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, B.F. Keulen, geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de betrokkene in het cassatieberoep. De betrokkene, geboren in 1946, was eerder door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 95.000,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, vastgesteld op € 100.000,00. Het hof had ook een gijzeling van maximaal 1080 dagen opgelegd. De aanzegging van het cassatieberoep is op 30 mei 2022 betekend, maar de betrokkene heeft geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend binnen de voorgeschreven termijn van twee maanden, zoals vereist door artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

De Procureur-Generaal heeft vastgesteld dat de gerechtelijke brief niet op het juiste adres kon worden uitgereikt, omdat de betrokkene daar niet meer woonde. Desondanks blijkt uit BRP-bevragingen dat de betrokkene op het moment van aanbieding en ten minste vijf dagen daarna als ingezetene op dat adres was ingeschreven. De conclusie is dat de betrokkene niet in het beroep kan worden ontvangen, omdat hij niet heeft voldaan aan de verplichting om binnen de gestelde termijn een schriftuur in te dienen.

De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de betrokkene niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep, en deze zaak heeft samenhang met meerdere andere zaken, genummerd 21/00926, 21/00911, 21/00990, 21/00996, 21/01052, 21/01108, 21/01109 en 21/01110, waarin ook conclusies zullen worden getrokken.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer21/01191 P
Zitting17 januari 2023

CONCLUSIE

B.F. Keulen
In de zaak
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946,
hierna: de betrokkene
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 3 maart 2021 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 100.000,00 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 95.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd bepaald op 1080 dagen.
Er bestaat samenhang met de zaken 21/00926, 21/00911, 21/00990, 21/00996, 21/01052, 21/01108, 21/01109 en 21/01110. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. De aanzegging ingevolge art. 435, eerste lid, Sv is op 30 mei 2022 betekend. De gerechtelijke brief is uitgereikt aan een medewerker van het parket van de Procureur-Generaal. Volgens een akte van uitreiking met invuldatum 23 mei 2022, tijdstip 14.55 uur is de brief niet uitgereikt op het adres [adres] omdat de geadresseerde niet (meer) op het vermelde adres woonde. Uit BRP-bevragingen van 30 mei 2022 en 5 september 2022 blijkt dat dit adres het BRP-adres van de betrokkene is met als datum van inschrijving 19 mei 2016. Ik begrijp deze akte van uitreiking aldus dat de poging tot uitreiking heeft plaatsgevonden op de invuldatum. Mede in dat licht meen ik dat uit de akte kan worden afgeleid dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de BRP was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres (art. 36e, tweede lid, onder b. Sv).
Art. 437, tweede lid, Sv bepaalt dat de verdachte door of namens wie beroep in cassatie is ingesteld, op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht is binnen twee maanden nadat de in art. 435, eerste lid, Sv bedoelde aanzegging is betekend, bij de Hoge Raad door zijn raadsman een schriftuur houdende zijn middelen van cassatie te doen indienen. Ingevolge art. 511h Sv zijn deze artikelen ook van toepassing in ontnemingszaken. Nu dit voorschrift niet in acht is genomen kan de betrokkene niet in het beroep worden ontvangen.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG