Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
7 maart 2023.
Hoge Raad
Op 7 maart 2023 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/01109 P, waarbij het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die eerder door het gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2021 is behandeld. De betrokkene, geboren in 1979, heeft geen cassatiemiddelen ingediend, wat betekent dat er geen klachten zijn geformuleerd tegen de uitspraak van het hof. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de wet voorschrijft binnen welke termijn een advocaat namens de betrokkene een schriftuur met cassatiemiddelen moet indienen. Aangezien aan deze verplichting niet is voldaan, kan de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen. Dit is in overeenstemming met artikel 437 lid 2 in samenhang met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 7 maart 2023 besloten het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.