ECLI:NL:HR:2023:300
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag over aansprakelijkstelling loonbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de aansprakelijkstelling van belanghebbende, [X] te [Z], voor de nageheven loonbelasting van [A] B.V. over de tijdvakken van maart 2014 tot en met augustus 2018. De Staatssecretaris had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof, dat op 25 februari 2021 uitspraak had gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De Hoge Raad heeft de klachten van de Staatssecretaris beoordeeld, maar deze klachten konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten ongegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. Daarnaast heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, waarbij rekening is gehouden met de samenhang met een andere zaak. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en stelde de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheren M.T. Boerlage, P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, met F. Treuren als waarnemend griffier.