Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.Beslissing
24 februari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 21/05267. De zaak betreft een geschil tussen [eiseres], vertegenwoordigd door advocaat N.C. van Steijn, en [verweerster] B.V., vertegenwoordigd door advocaat D. Rijpma. De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten, waaronder het arrest van 14 juni 2019 (ECLI:NL:HR:2019:928) en verschillende arresten van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. [eiseres] heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof van 21 september 2021, terwijl [verweerster] een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiseres] beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling niet vereist was voor de ontwikkeling van het recht. Het incidentele beroep van [verweerster] behoeft geen behandeling, omdat het afhankelijk was van de uitkomst van het principale beroep. De Hoge Raad heeft het principale beroep verworpen en [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 2.805,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na de uitspraak is voldaan.