ECLI:NL:HR:2023:284

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
21/01909
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking van ingelegde geldbedragen door financieel adviseur, meermalen gepleegd

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 april 2021. De verdachte, geboren in 1976, was aangeklaagd voor verduistering in dienstbetrekking van ingelegde geldbedragen door een financieel adviseur. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de wederrechtelijke toe-eigening van geldbedragen en het opzet daarop beoordeeld, maar deze klachten konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de gijzeling die was verbonden aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de slachtoffers.

De Hoge Raad heeft ambtshalve de uitspraak van het hof vernietigd en zelf de duur van de gijzeling verminderd, zodat deze voldoet aan het wettelijk bepaalde maximum van één jaar. De Hoge Raad heeft bepaald dat de gijzeling voor de verschillende slachtoffers respectievelijk 130, 43, 30, 102 en 55 dagen kan bedragen. De totale duur van de gijzeling beloopt daarmee 363 dagen, maar de Hoge Raad heeft dit gecorrigeerd om te voldoen aan de wettelijke norm. De uitspraak van het hof is voor het overige verworpen, en de Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor zijn oordeel, aangezien dit niet nodig was voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01909
Datum7 maart 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 april 2021, nummer 20-003492-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman heeft – na het verstrijken van de in artikel 437 lid 2 Sv bedoelde termijn – bij aanvullende schriftuur nog aan de orde gesteld dat bij de beëdiging van één of meerdere van de raadsheren die de bestreden uitspraak hebben gewezen, zich een onvolkomenheid heeft voorgedaan. Gelet op het arrest dat de Hoge Raad op 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438, heeft gewezen, behoeft dat geen verdere bespreking.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de gijzeling die is verbonden aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8], tot bepaling dat met toepassing van artikel 6:4:20 Sv ten aanzien van deze schadevergoedingsmaatregelen gijzeling van respectievelijk 130, 102 en 55 dagen kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

3.1
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door respectievelijk 131, 43, 30, 103 en 56 dagen gijzeling. De totale duur van de gijzeling beloopt daarmee 363 dagen.
3.2
Op grond van artikel 36f lid 5 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt de rechter bij de oplegging van de maatregel de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gijzeling kan worden toegepast. De duur van de gijzeling beloopt ten hoogste één jaar, waarbij in deze zaak geldt dat onder één jaar 360 dagen moet worden verstaan (vgl. HR 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:812).
3.3
De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen en zelf de duur van de gijzeling verminderen in die zin dat is voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van één jaar.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de gijzeling die is verbonden aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 Sv ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] gijzeling van 130 dagen kan worden toegepast, ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] gijzeling van 43 dagen kan worden toegepast, ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] gijzeling van 30 dagen kan worden toegepast, ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6] gijzeling van 102 dagen kan worden toegepast en ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 8] gijzeling van 55 dagen kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 maart 2023.