Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Venray,
2.Uitgangspunten en feiten
Er is al, naar aanleiding van een eerdere PRISMA-analyse, een pilot in gang gezet waarin de doucheruimten verhoogd beveiligd worden. Hierbij wordt in de doucheruimte de mogelijkheid beperkt om materiaal te bevestigen gericht op strangulatie/verhangen. Input voor evaluatie van deze pilot wordt momenteel opgehaald.”
Op grond van art. 843a lid 1 Rv kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Is aan deze voorwaarden voldaan, dan is het verzoek toewijsbaar, tenzij een geslaagd beroep op een van de drie in de leden 3 en 4 vervatte uitzonderingen is gedaan. (rov. 3.7.2)
Ook bij aanwezigheid van een belang aan de zijde van verzoeker is er soms geen recht op inzage op grond van art. 843a Rv als dat tot gevolg zou hebben dat een andere specifieke wettelijke bepaling daardoor wordt doorkruist, zoals art. 9 lid 6 Wkkgz. Die situatie doet zich in deze zaak voor. (rov. 3.7.3)
Op grond van art. 7 lid 1 Wkkgz is de zorgaanbieder verplicht zorg te dragen voor systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg. Deze verplichting houdt blijkens art. 7 lid 2 Wkkgz in dat de zorgaanbieder een register bijhoudt van feiten over het zorgproces en eventuele daarop gebaseerde analyserapporten om de kwaliteit van de zorg te waarborgen (Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 107). De zorgaanbieder is dus verplicht, voor zover dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van de zorg, een intern incidentenregister bij te houden van gemelde incidenten. Een incident is volgens art. 1.1 Uitvoeringsbesluit Wkkgz “een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg, en heeft geleid, had kunnen leiden of zou kunnen leiden tot schade bij de cliënt”. Een calamiteit is volgens de begripsbepaling van art. 1 lid 1 Wkkgz een incident dat tot de dood van een cliënt of een ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt heeft geleid. Niet iedere gebeurtenis is dus een incident of een calamiteit, maar de gebeurtenis moet betrekking hebben op de kwaliteit van de zorg; bij een incident of een calamiteit is er iets niet goed gegaan. (rov. 3.7.4)
Gegevens in het interne incidentenregister – zoals bedoeld in art. 7 lid 2 Wkkgz – kunnen volgens art 9 lid 6 Wkkgz niet in een civielrechtelijke, strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke procedure als bewijs worden gebruikt, behoudens die met betrekking tot een calamiteit of geweld in de zorgrelatie, en volgens art. 9 lid 7 Wkkgz zijn de gegevens in het interne incidentenregister niet openbaar. De reden hiervan is dat de kwaliteit van de zorg wordt bewaakt, beheerst en verbeterd door opname van intern gemelde incidenten in een register. Volgens de memorie van toelichting zijn gegevens over de verleende zorg, waaronder ook de meldingen over incidenten of bijna-incidenten, onmisbaar voor een goed werkend kwaliteitssysteem en heeft de wetgever er grote waarde aan gehecht de melder of degene over wie wordt gemeld te beschermen, zodat de meldingsbereidheid toeneemt en dus ook het aantal meldingen (Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 110). Met het oog op de kwaliteit en veiligheid van zorg heeft de wetgever het daarom maatschappelijk van groot belang gevonden dat zorgverleners veilig intern incidenten en fouten kunnen melden en dat de zorgverleners erop kunnen vertrouwen dat die gegevens in beginsel niet worden gebruikt voor andere doelen (Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 45). De gegevens in het interne incidentenregister zijn enkel bedoeld voor kwaliteitsdoeleinden en zijn daarom niet openbaar (Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 46). Blijkens de memorie van toelichting weegt het belang van de melding (waarbij kennelijk in het midden kan worden gelaten of het om een incident dan wel om een calamiteit gaat) als kwaliteitsinstrument namelijk zwaarder dan het belang van de individuele rechtzoekende, waarbij de wetgever heeft verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden van 9 december 2008, ECLI:NL:GHLEE:2008:BG6616. (rov. 3.7.5)
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de PRISMA-onderzoeken worden opgemaakt naar aanleiding van een incident (hier mede omvattend calamiteiten) in het kader van de kwaliteit van de zorg. De PRISMA-onderzoeken moeten (zowel in geval van een incident als in geval van een calamiteit) dan ook worden aangemerkt als een onderzoek in het kader van het kwaliteitssysteem; deze onderzoeken en de daarin gelegen gegevens, die voortvloeien uit het interne incidentenregister, vallen onder art. 7 Wkkgz. Dit leidt tot de conclusie dat de ouders geen inzage op de voet van art. 843a Rv kunnen vorderen van de PRISMA-onderzoeken vanwege de art. 7 en 9 Wkkgz. (rov. 3.7.6)
Op grond van art. 10 lid 3 Wkkgz heeft een nabestaande van de overleden cliënt recht op informatie over de aard en toedracht van incidenten – daaronder begrepen calamiteiten – bij de zorgverlening aan de cliënt die voor de cliënt merkbare gevolgen hebben of kunnen hebben. Uit de memorie van toelichting volgt echter dat dit eigen recht op informatie van de nabestaande niet ziet op de gegevens uit het interne incidentenregister in het kader van het kwaliteitssysteem (Kamerstukken II 2009/10, 32402, nr. 3, p. 123). (rov. 3.7.7)
De ouders hebben al alle informatie ontvangen waar zij ingevolge art. 10 lid 3 Wkkgz recht op hebben. Op basis van dit artikel hebben de ouders geen recht op inzage in of afschrift van beide volledige PRISMA-onderzoeken. Op het PRISMA-onderzoek I hebben ouders overigens zonder meer al geen recht, omdat dit PRISMA-onderzoek I over een andere patiënt dan de zoon gaat; de ouders zijn geen nabestaanden van deze andere patiënt. Bovendien bevat het PRISMA-onderzoek I, volgens opgave van de Stichting, ook medische gegevens van die andere patiënt. (rov. 3.7.8)
Omdat de twee PRISMA-onderzoeken onder het interne incidentenregister van art. 7 lid 2 Wkkgz vallen en art. 9 lid 6 Wkkgz bepaalt dat de gegevens in voormeld register niet in een civielrechtelijke procedure als bewijs kunnen worden gebruikt en omdat het recht op informatie van de nabestaande ex art. 10 lid 3 Wkkgz zich niet uitstrekt tot de gegevens uit het interne incidentenregister, levert dit gewichtige redenen tot weigering op als bedoeld in art. 843a lid 4 Rv. Het verzoek ex art. 843a Rv tot afgifte van de twee PRISMA-onderzoeken moet worden afgewezen. (rov. 3.8)
3.Beoordeling van het middel
De regeling in de Wkkgz over incidenten betreft onder meer de interne melding en registratie van incidenten voor kwaliteitsdoeleinden (art. 7 en 9 Wkkgz) alsmede de informatieverstrekking over incidenten aan de cliënt, diens vertegenwoordiger of nabestaande (art. 10 lid 3 Wkkgz).
4.Beslissing
10 februari 2023.