Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Uitgangspunten en feiten
2.e. De werknemer dient binnen drie maanden na ontvangst van de urenverantwoordingsstaat als bedoeld onder 2.d schriftelijk aan de werkgever eventuele bezwaren kenbaar te maken. Wanneer de werknemer van dat recht geen gebruik maakt, geldt de urenverantwoordingsstaat vanaf dat moment als bewijs.
a. € 305,98 bruto aan achterstallig salaris over de laatste maand van zijn dienstverband;
b. € 5.815,46 bruto aan vakantie-/verlofdagen over het gehele dienstverband;
c. € 36.160,-- bruto aan overuren;
d. € 13.550,-- bruto aan overuren die zijn gemaakt in het weekend;
e. € 12.335,-- netto aan vergoeding verblijfskosten;
f. € 1.140,-- netto aan scholings-/opleidingskosten;
g. € 183,-- netto aan reiskosten die samenhangen met het volgen van de scholing;
h. € 15,-- netto aan bijtelling bekeuringen;
alsmede dat de werkgever wordt veroordeeld tot:
i. afgifte van een deugdelijke bruto-netto specificatie van het onder a tot en met h gevorderde.
Overuren doordeweeks
overuren(onderstreping hof) conform artikel 26[a] lid 2.d van de cao.” [De werknemer] heeft zijn eiswijziging niet beperkt tot overuren, maar hij heeft ook ter zake van zaterdagen, zondagen, feestdagen en cao-vergoedingen vorderingen ingesteld. Het hof wijst erop dat in 4.12. van het tussenarrest is overwogen dat de grieven 2 en 3 worden verworpen voor zover deze betrekking hebben op de afwijzing van de vorderingen tot betaling van de overuren in het weekend en de verblijfskosten. In het tussenarrest is dus al een bindende eindbeslissing, te weten een afwijzing, gegeven ter zake van de vordering tot betaling van overuren op zaterdagen en zondagen en de verblijfskosten. Bij gebreke van een andersluidende toelichting van [de werknemer] begrijpt het hof dat [de werknemer] met die cao-vergoeding doelt op voornoemde verblijfskosten. Aan deze eindbeslissing ligt als overweging ten grondslag dat [de werknemer] niet heeft gesteld dat hij door toedoen van [de werkgever] niet beschikt over gegevens die betrekking hebben op deze vorderingen. [De werknemer] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot de conclusie kunnen leiden dat op deze beslissing moet worden teruggekomen. Ook ambtshalve ziet het hof geen grond om op voormelde eindbeslissing terug te komen.
2.3.3. Vergoeding wegens werken op feestdagen heeft [de werknemer] niet eerder gevorderd dan bij akte van 1 juni 2021. Er is dus nimmer een debat gevoerd over de vergoeding voor het werken op feestdagen, terwijl [de werknemer] van meet af aan ermee bekend verondersteld mag worden dat hij ook op feestdagen werkte. In zoverre is er dan ook sprake van een geheel nieuw geschilpunt dat niet door de grieven is ontsloten. Deze vordering moet daarom gezien worden als een nieuwe grief, maar die grief is niet tijdig, namelijk in de memorie van grieven, naar voren gebracht.
2.3.4. Gezien het voorgaande is naar het oordeel van het hof de eiswijziging in strijd met een goede procesorde, voor zover het de vordering tot betaling van doordeweekse overuren te boven gaat.”
3.Beoordeling van het middel
- primair: (i) dat de werkgever bij tussenarrest wordt veroordeeld om een berekening met betrekking tot de nog uit te betalen diensturen over te leggen die voldoet aan de geldende cao, voorzien van de dagrapporten en met een berekening van de verdere gevolgen voor vakantie- en verlofdagen, overuren en weekeindoveruren, en verblijfskosten, alsmede (ii) uitbetaling van het saldo van deze berekening;
- subsidiair: uitbetaling van het bedrag dat de werknemer gemotiveerd heeft berekend aan schatting achterstallig loon vermeerderd met de daaruit voortvloeiende verdere betalingen.
In cassatie is niet bestreden het oordeel van het hof (in rov. 4.11 van het tussenarrest) dat de werkgever niet heeft voldaan aan de verplichting uit de cao om door de werkgever ondertekende exemplaren van de urenstaten aan de werknemer te overhandigen. In de inleiding van de memorie van grieven en in de toelichting op grief 2 heeft de werknemer onder meer aangevoerd dat hij daardoor niet beschikt over bewijsstukken voor zijn vordering en dat hij zijn vordering daarom baseert op een schatting.
4.Beslissing
10 februari 2023.