Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
8 december 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie om een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel die eerder op 17 juni 2023 aan de betrokkene was opgelegd. De rechtbank Rotterdam had op 22 juni 2023 de machtiging verleend, maar de advocaat van de betrokkene voerde aan dat er sprake was van wilsbekwaam verzet. Dit verzet was gebaseerd op de stelling dat de medische verklaring niet aantoonde dat de betrokkene wilsonbekwaam was.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de wilsbekwaamheid van de betrokkene zelf had beoordeeld zonder een deskundige te raadplegen. De rechtbank had moeten vaststellen of de betrokkene in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de verplichte zorg. De Hoge Raad benadrukte dat de wet vereist dat in dergelijke gevallen een onafhankelijke deskundige geraadpleegd wordt, vooral wanneer er een voldoende toegelicht bezwaar is tegen de voorgestelde verplichte zorg. De beslissing van de rechtbank werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen voor verdere behandeling.
Deze uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige beoordeling van wilsbekwaamheid in het kader van de Wvggz en de noodzaak om deskundigen te betrekken bij beslissingen die de rechten van individuen met psychische aandoeningen aangaan. De Hoge Raad bevestigde dat de bescherming van de rechten van de betrokkene voorop staat, en dat de rechtbank niet kan afzien van het inschakelen van deskundigen, zelfs niet onder tijdsdruk.