ECLI:NL:HR:2023:1724

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
23/03697
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wilsbekwaamheid en voortzetting crisismaatregel onder Wvggz

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoek van de officier van justitie om een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel die eerder op 17 juni 2023 aan de betrokkene was opgelegd. De rechtbank Rotterdam had op 22 juni 2023 de machtiging verleend, maar de advocaat van de betrokkene voerde aan dat er sprake was van wilsbekwaam verzet. Dit verzet was gebaseerd op de stelling dat de medische verklaring niet aantoonde dat de betrokkene wilsonbekwaam was.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de wilsbekwaamheid van de betrokkene zelf had beoordeeld zonder een deskundige te raadplegen. De rechtbank had moeten vaststellen of de betrokkene in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de verplichte zorg. De Hoge Raad benadrukte dat de wet vereist dat in dergelijke gevallen een onafhankelijke deskundige geraadpleegd wordt, vooral wanneer er een voldoende toegelicht bezwaar is tegen de voorgestelde verplichte zorg. De beslissing van de rechtbank werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen voor verdere behandeling.

Deze uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige beoordeling van wilsbekwaamheid in het kader van de Wvggz en de noodzaak om deskundigen te betrekken bij beslissingen die de rechten van individuen met psychische aandoeningen aangaan. De Hoge Raad bevestigde dat de bescherming van de rechten van de betrokkene voorop staat, en dat de rechtbank niet kan afzien van het inschakelen van deskundigen, zelfs niet onder tijdsdruk.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/03697
Datum8 december 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/10/660540 / FA RK 23-4443 van de rechtbank Rotterdam van 22 juni 2023.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 juni 2023 en tot terugwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Aan betrokkene is op 17 juni 2023 een crisismaatregel opgelegd. Bij verzoekschrift van 19 juni 2023 heeft de officier van justitie verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel.
2.2
Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek op 22 juni 2023 heeft de advocaat van betrokkene onder meer een beroep gedaan op wilsbekwaam verzet van betrokkene (art. 2:1 lid 6 Wvggz) tegen de voorgestelde verplichte zorg. De advocaat heeft in dat verband aangevoerd dat uit de medische verklaring niet blijkt dat betrokkene wilsonbekwaam is en dat zich geen situaties als bedoeld in art. 2:1 lid 6 onder b Wvggz voordoen.
2.3
De rechtbank [1] heeft de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend. Over het (hiervoor in 2.2 weergegeven) beroep op wilsbekwaam verzet van betrokkene heeft de rechtbank als volgt overwogen:
“2.7. De advocaat bepleit namens betrokkene afwijzing van het verzoek, omdat er sprake is van wilsbekwaam verzet tegen de voorgestelde verplichte zorg, nu niet uit de medische verklaring blijkt dat betrokkene wilsonbekwaam is. Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 4 februari 2022 (ECLI:NL:HR:2022:123) dient de rechter de wilsbekwaamheid te beoordelen in het geval dat een betrokkene tijdens de procedure tot het verlenen van een zorgmachtiging een voldoende toegelicht bezwaar maakt tegen de voorgestelde verplichte zorg én zich geen situaties als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz voordoen. De rechtbank vindt dat sprake is van een voldoende toegelicht bezwaar tegen de verzochte vormen van verplichte zorg. Niet is komen vast te staan dat er sprake is van acuut levensgevaar voor betrokkene, een aanzienlijk risico op ernstig nadeel voor een ander, of dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. Uit de medische verklaring blijkt niet of betrokkene al dan niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake verplichte zorg. De rechtbank gaat echter, gelet op de spoedeisendheid van de zaak, voorbij aan het verweer. De rechtbank dient op grond van artikel 7:8 lid 3 Wvggz binnen drie dagen op het verzoek tot voortzetting van dc crisismaatregel te beslissen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om binnen de beslistermijn de zaak aan te houden om de wilsbekwaamheid van betrokkene te laten beoordelen door een onafhankelijke psychiater. In afwijking van de wettelijke bepalingen die gelden voor een zorgmachtiging, bepaalt de Wvggz niet dat de beslistermijn van drie dagen bij een verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel wordt verlengd als de rechter een deskundigenonderzoek gelast. Hiervoor is al overwogen dat en waarom betrokkene met spoed verplichte zorg nodig heeft. Die omstandigheid en het feit dat de rechtbank op grond van de in de medische verklaring beschreven symptomen en gedragingen van betrokkene en de informatie verkregen tijdens de mondelinge behandeling tot de conclusie komt dat het in elk geval aannemelijk is dat betrokkene niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van die toe te wijzen (vormen van) verplichte zorg, maken dat de rechtbank het advies van de landelijke expertgroep verplichte zorg volgt om in een geval als dit een uitzondering te maken en inhoudelijk te beslissen op het verzoek zonder te beschikken over een aanvullende medische verklaring met betrekking tot de wilsbekwaamheid.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1.1 van het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte het beroep op wilsbekwaam verzet van betrokkene heeft verworpen op grond van een eigen beoordeling of betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de verplichte zorg in staat is. Nu uit de medische verklaring niet blijkt of betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, had de rechter hierover een oordeel moeten vragen van een deskundige. Dat de rechtbank op grond van art. 7:8 Wvggz lid 3 Wvggz binnen drie dagen moet beslissen op het verzoek om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel doet hieraan niet af, aldus de klacht.
3.2
Bij de afgifte en de voortzetting van een crisismaatregel is art. 2:1 lid 6 Wvggz van toepassing. Deze bepaling houdt in dat de wensen en voorkeuren van de betrokkene ten aanzien van de verplichte zorg worden gehonoreerd, tenzij (a) de betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, of (b) acuut levensgevaar voor de betrokkene dreigt dan wel er een aanzienlijk risico voor een ander is op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, materiële, immateriële of financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang, of om ernstig in zijn ontwikkeling te worden geschaad, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. Hiermee is beoogd – overeenkomstig internationale verplichtingen – tot uitdrukking te brengen dat evenveel waarde wordt gehecht aan de eigen mening en instemming van een wilsbekwame persoon met een psychische stoornis als aan die van een wilsbekwame persoon zonder psychische stoornis. Of de betrokkene in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de verplichte zorg (wilsbekwaam is) dient te worden beoordeeld door een deskundige als bedoeld in art. 4:1 lid 6 Wvggz. [2]
3.3
De rechtbank heeft in rov. 2.7 van haar beschikking tot uitgangspunt genomen dat betrokkene een voldoende toegelicht bezwaar heeft gemaakt tegen de voorgestelde verplichte zorg, dat de situaties als bedoeld in art. 2:1 lid 6 onder b Wvggz zich niet voordoen en dat in de medische verklaring niet is gerapporteerd over de vraag of betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de verplichte zorg in staat is, als bedoeld in art. 2:1 lid 6 onder a Wvggz. Onder deze omstandigheden stond het de rechtbank niet vrij de verzochte machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel te verlenen zonder een verklaring te vragen van een onafhankelijk arts of klinisch psycholoog waaruit blijkt of betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is. [3] Dit wordt, gelet op het hiervoor in 3.2 overwogene, niet anders door de omstandigheid dat de rechtbank op grond van art. 7:8 lid 3 Wvggz binnen drie dagen diende te beslissen op het verzoek om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel terwijl de wetgever, anders dan bij het verzoek om een zorgmachtiging (art. 6:1 lid 5 in verbinding met art. 6:2 lid 4 Wvggz), niet heeft voorzien in een mogelijkheid om met het oog op onderzoek door een deskundige de in art. 7:8 lid 3 Wvggz geregelde beslistermijn te verlengen.
3.4
De hiervoor in 3.1 weergegeven klacht is dus gegrond. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 juni 2023;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, C.H. Sieburgh en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
8 december 2023.

Voetnoten

1.Rechtbank Rotterdam 22 juni 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:5909.
2.Vgl. voor een en ander HR 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:123, rov. 3.1.2-3.1.3 en 3.1.5.
3.Vgl. HR 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:123, rov. 3.1.5.