ECLI:NL:HR:2023:1690

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
22/00871
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake ontnemingsvordering en getuigenverzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een ontnemingsvordering tegen de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en hennepteelt. De betrokkene had verzocht om een getuige te horen in de ontnemingsprocedure, maar het hof had dit verzoek afgewezen op de grond dat de getuige al in de strafzaak was gehoord. De Hoge Raad oordeelt dat de enkele omstandigheid dat de getuige al in de strafprocedure is gehoord, niet voldoende is om het verzoek om opnieuw te horen af te wijzen. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere arresten over de motivering en beoordeling van getuigenverzoeken in ontnemingszaken. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van getuigenverzoeken in het kader van ontnemingsprocedures, vooral wanneer het gaat om substantiële bedragen die in de kasopstelling zijn betrokken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00871 P
Datum12 december 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 februari 2022, nummer 21-004687-17, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft R. Zilver, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek om [betrokkene 1] als getuige te horen in de tegen de betrokkene gevoerde ontnemingsprocedure nu deze getuige al was gehoord in de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak.
2.2.1
In de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak is de betrokkene veroordeeld voor, kort gezegd, 1. deelneming aan een criminele organisatie met als oogmerk onder meer het beroeps- of bedrijfsmatig telen van hennep, 2. medeplegen van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, 3. diefstal in vereniging met verbreking en 4. medeplegen van gewoontewitwassen.
2.2.2
Het hof heeft in de ontnemingszaak het voordeel dat de betrokkene wederrechtelijk heeft verkregen, aan de hand van een eenvoudige kasopstelling geschat op een bedrag van € 231.854. In die kasopstelling is onder het kopje “Contante uitgaven” een post “Dienstverband [A] BV” opgenomen die € 141.984 beloopt. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep heeft het hof op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 5.000 in mindering gebracht en de betalingsverplichting vastgesteld op € 226.854.
2.3.1
Wat betreft de procesgang kan van het volgende worden uitgegaan:
(i) [betrokkene 1] is in de strafzaak tegen de betrokkene op 18 augustus 2015 als getuige gehoord bij de raadsheer-commissaris, waarbij aan de verdediging de gelegenheid is geboden tot het stellen van vragen;
(ii) de raadsman van de betrokkene heeft bij e-mailbericht van 17 december 2018 aan het hof onder meer verzocht om [betrokkene 1] als getuige in de ontnemingszaak tegen de betrokkene te doen oproepen en horen. Dat bericht houdt onder meer het volgende in:
“[betrokkene 1] dient te worden gehoord over de vraag of hij € 141.984 in contanten van cliënt heeft ontvangen in verband met een vermeend fictief dienstverband bij [A] BV. Cliënt ontkent met klem dergelijke betalingen aan [betrokkene 1] te hebben verricht, zodat het in het kader van artikel 6 EVRM noodzakelijk is dat hij daarover als getuige zal worden gehoord. Genoemd bedrag vormt immers het grootste bestanddeel van de kasopstelling, die ten grondslag ligt aan de berekening van het volgens het vonnis van de Rechtbank door cliënt wederrechtelijk verkregen voordeel.”
2.3.2
Het hof heeft het getuigenverzoek op de terechtzitting van 18 december 2018 afgewezen. Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt daarover het volgende in:
“De voorzitter merkt op:
(...) Per e-mail van 17 december 2018 is vervolgens verzocht om (...) [betrokkene 1] (...) als getuige te horen.
De raadsman deelt mede:
(...) [betrokkene 1] dient te worden gehoord ten aanzien van de dienstbetrekking van mijn cliënt bij [A]. Daar is een bedrag van ruim € 141.000,-- mee gemoeid, maar er is geen nader onderzoek verricht. (...)
De voorzitter hervat het onderzoek en merkt op:
(...) [betrokkene 1] is in de strafprocedure gehoord, waarbij alle gelegenheid is geweest hem te bevragen. Het hof ziet geen noodzaak tot het opnieuw horen van [betrokkene 1] en wijst het verzoek daartoe af.”
2.4.1
Artikel 418 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering luidt:
“In het geval de berechting in eerste aanleg op tegenspraak heeft plaatsgevonden, kan oproeping ook worden geweigerd indien de getuige of deskundige ter terechtzitting in eerste aanleg dan wel door de rechter-commissaris is gehoord en het gerechtshof horen ter terechtzitting niet noodzakelijk oordeelt.”
2.4.2
In zijn arrest van 8 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:147, heeft de Hoge Raad het volgende overwogen over de beoordeling van verzoeken tot het horen van getuigen in strafzaken en in ontnemingszaken:
“3.2.1 In strafzaken geldt dat een verzoek tot het horen van getuigen in beginsel moet worden gemotiveerd. Die motiveringsverplichting houdt in dat de verdediging ten aanzien van iedere door haar opgegeven getuige moet toelichten waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak op grond van artikel 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Aan dit motiveringsvereiste ligt onder meer ten grondslag dat de rechter in staat wordt gesteld de relevantie van het verzoek te beoordelen, mede in het licht van de onderzoeksbevindingen zoals deze zich op het moment van het verzoek in het dossier bevinden. Of een verzoek tot het horen van getuigen naar behoren is onderbouwd alsook of het dient te worden toegewezen, zal de rechter in het licht van alle omstandigheden van het geval – en met inachtneming van het toepasselijke criterium – moeten beoordelen. In cassatie gaat het bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen in de kern om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van – als waren het communicerende vaten – enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. (Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015.)
3.2.2
In ontnemingszaken geldt eveneens de verplichting om een verzoek tot het horen van getuigen te motiveren. Bij de beoordeling of het verzoek tot het horen van getuigen naar behoren is onderbouwd, kan de rechter in de ontnemingszaak onder meer acht slaan op de al verkregen resultaten van het voor de ontnemingszaak relevante onderzoek alsmede het procesverloop in de ontnemingszaak. Daarnaast kan de rechter bij de beoordeling van de vraag of het horen van de getuigen waarop het verzoek betrekking heeft, relevant is voor de in de ontnemingszaak te nemen beslissingen, betrekken de wijze waarop het openbaar ministerie – door het presenteren van financiële gegevens en berekeningen – zijn standpunt met betrekking tot de oplegging van een ontnemingsmaatregel heeft onderbouwd en de mate waarin dat standpunt voorshands aannemelijk kan worden geacht. (Vgl. in enigszins andere bewoordingen HR 25 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8950.) Verder kan de rechter in de ontnemingszaak bij deze beoordeling acht slaan op de omstandigheid dat in de strafzaak al getuigenverklaringen zijn afgelegd waarvan de inhoud van belang is voor de in de ontnemingszaak te nemen beslissingen, mits deze verklaringen deel uitmaken van de processtukken van de ontnemingszaak.”
2.5.1
Het hof heeft het verzoek om [betrokkene 1] als getuige te horen afgewezen op de grond dat hij al “in de strafprocedure [is] gehoord, waarbij alle gelegenheid is geweest hem te bevragen”. Zonder nadere vaststellingen over wat in dat verhoor aan de orde is geweest dat van belang is voor de ontnemingszaak, kan de enkele omstandigheid dat deze getuige in de strafzaak al door de raadsheer-commissaris is gehoord niet afdoen aan de onderbouwing van het getuigenverzoek (vgl. HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:366). Het verzoek heeft immers betrekking op een contante uitgave van € 141.984, die als post is betrokken in de kasopstelling die aan de tegen de betrokkene ingestelde ontnemingsvordering ten grondslag ligt.
2.5.2
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede en het derde cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 december 2023.