Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
(i) de onder 2.1 genoemde getuigen zijn in de strafzaak tegen de betrokkene bij de rechter-commissaris gehoord, waarbij aan de verdediging de gelegenheid is geboden tot het stellen van vragen;
(ii) bij tijdig ingediende appelschriftuur heeft de raadsvrouw van de betrokkene, onder verwijzing naar een in eerste aanleg door de verdediging overgelegd overzicht betreffende gemaakte kosten, onder meer verzocht de onder 2.1 genoemde getuigen in de ontnemingszaak te horen in verband met door de betrokkene gemaakte kosten, bestaande uit betalingen aan (onder anderen) deze getuigen. De raadsvrouw heeft dat verzoek ter terechtzitting van 15 mei 2018 herhaald en toegelicht.
Met betrekking tot het criterium aan de hand waarvan de rechter het getuigenverzoek moet beoordelen, geldt in ontnemingszaken dat onder het in artikel 418 lid 2 Sv (welke bepaling op grond van artikel 511g lid 2 Sv ook op ontnemingszaken toepasselijk is) bedoelde verhoor van de getuige in eerste aanleg, moet worden verstaan een verhoor in eerste aanleg in de ontnemingszaak. Dat het hof ten onrechte het noodzakelijkheidscriterium van toepassing achtte omdat de betreffende personen al als getuigen bij de rechter-commissaris zijn gehoord in de strafzaak, leidt op zichzelf echter niet tot cassatie. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het hof - ongeacht het toepasselijke criterium - bij zijn beoordeling van het verzoek tot het horen van een getuige over gemaakte kosten in zijn oordeel kon betrekken de vraag of het betreffende verzoek was voorzien van een onderbouwing waaruit blijkt waarom het horen van die getuige van belang is voor zijn beslissing daarover. Het cassatiemiddel faalt in zoverre.
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
5 april 2022.