ECLI:NL:HR:2023:1578

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
21/05017
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijtuigen met betrekking tot ex-rental waarde

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijtuigen, opgelegd aan [X] B.V. De zaak betreft de vraag of de handelsinkoopwaarde van een personenauto, die kortstondig is verhuurd, correct is vastgesteld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De belanghebbende, vertegenwoordigd door T.B. Vriesema, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof van 26 oktober 2021. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in. De Hoge Raad oordeelde dat middel 1 slaagde op de gronden van een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2023:1499) en dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft de handelsinkoopwaarde van de auto gecorrigeerd en de naheffingsaanslag verlaagd tot € 873. Tevens werd de beschikking inzake belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De Hoge Raad veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van de belanghebbende en bepaalde de vergoeding voor rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is van belang voor de toepassing van de Wet BPM 1992, met name de invloed van de ex-rental waarde op de taxatie van voertuigen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/05017
Datum17 november 2023
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 oktober 2021, nr. 20/00341 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 19/174) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door T.B. Vriesema, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1
Middel 1 slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 21/05016, ECLI:NL:HR:2023:1499.
2.2.1
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Middel 2 behoeft geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
2.2.2
Het Hof heeft de handelsinkoopwaarde van de onderhavige personenauto gecorrigeerd naar € 17.102. De Inspecteur heeft in hoger beroep de wijze waarop de taxateur de hoogte van het wegens de variabele ‘ex-rental’ in aanmerking te nemen bedrag van € 1.193 heeft berekend, niet weersproken. Daarvan uitgaande staat vast dat de handelsinkoopwaarde van die personenauto verder moet worden verminderd met een bedrag van € 1.193 tot € 15.909. De naheffingsaanslag moet met inachtneming van de door het Hof in rechtsoverweging 4.13 van zijn uitspraak vermelde gegevens verder worden verminderd tot een bedrag van € 873. De beschikking inzake belastingrente moet dienovereenkomstig worden verminderd.

3.Proceskosten

3.1
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 21/05016 en 21/05017 met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
3.2
De Inspecteur zal worden veroordeeld in de kosten van het geding voor het Hof. Gelet op de inhoud van de procesdossiers van het Hof in de zaken die bij de Hoge Raad zijn geregistreerd onder de nummers 21/05016 en 21/05017, wordt in aanmerking genomen dat wat betreft het hoger beroep de bij het Hof geregistreerde zaken onder de nummers 20/00340 en 20/00341 met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit.
3.3
Bij de berekening van de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand gaat de Hoge Raad uit van de waarde per punt die is neergelegd in punt 2 van onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit (tekst vanaf 1 januari 2023). [2]

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, behalve de beslissing omtrent het voor het hoger beroep geheven griffierecht,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behalve de beslissingen omtrent de vergoeding van proceskosten en het griffierecht,
- vernietigt de uitspraken op bezwaar,
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 873,
- vermindert de beschikking inzake belastingrente dienovereenkomstig,
- draagt de Staatssecretaris op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 541,
- veroordeelt de Staatssecretaris in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op de helft van € 3.348, oftewel € 1.674 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op de helft van € 1.674, oftewel € 837 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2023.

Voetnoten

2.Vgl. HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, rechtsoverwegingen 5.2 tot en met 5.8.