ECLI:NL:HR:2023:1557

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
22/02971
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen poging tot diefstal en afpersing met geweld

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 augustus 2022. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van poging tot diefstal met geweld en poging tot afpersing van een schoenendoos met geld en goederen ter waarde van € 10.000. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken. De Hoge Raad heeft de bewijsklacht van de verdediging beoordeeld, die stelde dat de bewezenverklaring van het toebehoren van de weg te nemen goederen aan een ander dan de verdachte niet uit de bewijsvoering kon worden afgeleid. De Hoge Raad oordeelde dat de vaststelling van het hof dat de schoenendoos met inhoud aan een ander toebehoorde, niet onbegrijpelijk was. De bewijsvoering toonde aan dat de betrokken persoon, aangeduid als A, voor 100% in de woning van de aangever verbleef en dat er meerdere aanwijzingen waren dat A de schoenendoos gebruikte voor de verkoop van drugs. De verklaring van A dat de doos niet van hem was, werd door het hof niet aannemelijk geacht in het licht van het beschikbare bewijs. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring en de verwerping van het verweer van de verdediging voldoende waren gemotiveerd.

Daarnaast werd de klacht over de beslissing van het hof met betrekking tot de voorlopige hechtenis door de Hoge Raad verworpen, omdat de verdachte geen belang had bij de bespreking van deze klacht. De Hoge Raad oordeelde dat de door het hof opgelegde gevangenisstraf op de dag van de uitspraak ingaat, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02971
Datum14 november 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 4 augustus 2022, nummer 23-002921-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, en P. van Dongen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt in de kern dat de bewezenverklaring van feit 1 onder A en B ten aanzien van het toebehoren van het weg te nemen geld en/of goederen aan een ander dan aan de verdachte en zijn mededaders, namelijk aan [betrokkene 1] , niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5 tot en met 10 en 13 tot en met 15.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de beslissing die het hof in hoger beroep heeft genomen over de voorlopige hechtenis.
3.2
De verdachte mist om de navolgende reden het vereiste belang bij een bespreking van deze klacht. Het eerste cassatiemiddel slaagt niet, terwijl op grond van artikel 6:2:2, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering de door het hof opgelegde gevangenisstraf zal ingaan op de dag van de uitspraak van de Hoge Raad. Daarbij zal dan de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd in mindering worden gebracht. (Vgl. HR 5 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7369 en HR 9 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1662.)

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 november 2023.