Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
7 februari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2021. Het beroep is ingesteld door de klager, die werd bijgestaan door zijn advocaat Th.J. Kelder. De zaak betreft een klaagschrift over beslag op een geldbedrag, gelegd onder de klager in het kader van een verdenking van medeplegen van moord of doodslag. De Hoge Raad heeft zich in deze beschikking gebogen over verschillende juridische vragen, waaronder de ontvankelijkheid van het cassatieberoep en de vraag of het ontbreken van een proces-verbaal van de uitspraak van de bestreden beschikking tot nietigheid leidt.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de klager over de uitspraak van de rechtbank niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. Dit oordeel is gegeven zonder dat de Hoge Raad verdere motivering behoeft te geven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad heeft overgenomen.
De beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De beslissing van de Hoge Raad is daarmee definitief en het beroep is verworpen.