ECLI:NL:HR:2023:1493

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
22/02801
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van bezwaar tegen WOZ-waarde en motiveringseisen

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Overijssel. De Rechtbank had op 8 juni 2022 geoordeeld dat het bezwaarschrift van de belanghebbende, gericht tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar onroerende zaak, voldeed aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De heffingsambtenaar had het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

De Hoge Raad heeft de klachten van het dagelijks bestuur beoordeeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde, maar de heffingsambtenaar had dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De Rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift voldoende gronden bevatte, wat de Hoge Raad bevestigde. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht over de motivering van het bezwaar niet steunt op het recht, en dat de Rechtbank geen onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en is openbaar uitgesproken op 27 oktober 2023. Van het dagelijks bestuur van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn wordt een griffierecht geheven van € 548.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/02801
Datum27 oktober 2023
ARREST
in de zaak van
het DAGELIJKS BESTUUR VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK BELASTINGKANTOOR LOCOCENSUS-TRICIJN
tegen
[X] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 8 juni 2022, nr. ZWO 21/1587, op het verzet van de heffingsambtenaar tegen een uitspraak van de Rechtbank van 21 februari 2022 betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaak voor het jaar 2021. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Het dagelijks bestuur van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de klachten

2.1
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een tot haar gerichte beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) waarbij de waarde van een aan haar toebehorende onroerende zaak is vastgesteld. Het bezwaarschrift houdt in: “Ik ben het niet eens met de door u bepaalde WOZ-waarde op deze aanslag.”
2.2
De Rechtbank heeft in de bestreden uitspraak geoordeeld dat het bezwaarschrift hiermee voldoet aan de voorwaarde van artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, Awb dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar bevat. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, aldus de Rechtbank.
2.3.1
De hiertegen gerichte klacht wijst erop dat met ingang van 1 oktober 2015 de mogelijkheid bestaat om ook tegen een te lage WOZ-waarde op te komen. De klacht faalt voor zover die betoogt dat als gevolg daarvan een bezwaar dat is gericht tegen de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak op grond van de Wet WOZ, niet naar de eisen van artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, Awb is gemotiveerd indien daaruit niet blijkt of de indiener van dat bezwaarschrift een hogere dan wel een lagere waarde van die zaak bepleit. Dat betoog vindt geen steun in het recht.
2.3.2
Ook voor het overige faalt de klacht. Het oordeel van de Rechtbank geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het bepaalde in artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, Awb. Voor het overige kan dit oordeel, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2023.
Van het dagelijks bestuur van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn wordt een griffierecht geheven van € 548.