ECLI:NL:HR:2023:1468

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
21/04112
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arrest in verband met strikte waarborgen bij bloedonderzoek na rijden onder invloed van MDMA

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het rijden onder invloed van MDMA, waarbij het bloedonderzoek niet aan de strikte waarborgen voldeed zoals voorgeschreven in de Wegenverkeerswet 1994 en het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onterecht had vastgesteld dat het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d (oud), van het Besluit geen strikte waarborg is. Dit voorschrift vereist dat het bloedmonster zo spoedig mogelijk naar een laboratorium wordt verzonden, wat essentieel is voor de betrouwbaarheid van het onderzoek. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de waarborgen die de wetgever heeft ingesteld, nageleefd moeten worden om de betrouwbaarheid van de resultaten te waarborgen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04112
Datum31 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 september 2021, nummer 23-001053-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.D. Rijnsburger, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat sprake is van een ‘onderzoek’ als bedoeld in artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Het keert zich in dat verband onder meer tegen het oordeel van het hof dat artikel 13 lid 1, aanhef en onder d (oud), van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit) niet behoort tot de strikte waarborgen waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994 is omringd.
2.2.1
Het hof heeft het vonnis van de politierechter in de rechtbank bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf. In dat vonnis is ten laste van de verdachte overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
“hij, op of omstreeks 2 juli 2018, te Amsterdam, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van meer in artikel 2, bij het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als groep, als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten MDMA, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen 130 microgram MDMA per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan het totale gehalte van de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die groep van stoffen vermelde grenswaarde.”
2.2.2
Het vonnis van de politierechter in de rechtbank houdt ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende in:
“Ten aanzien van de door de raadsman gestelde schending van het voorschrift inhoudende dat het bloedblok zo spoedig mogelijk dient te worden bezorgd bij het onderzoekslaboratorium, overweegt de politierechter dat ook dat voorschrift geen onderdeel vormt van het hiervoor vermelde stelsel van strikte waarborgen. Voor het geval de verdediging eraan twijfelt of het niet onverwijld inzenden van het bloedblok de kwaliteit van het onderzoek heeft beïnvloed, bestond er de mogelijkheid tot het laten verrichten van een tegenonderzoek. De verdediging heeft dat evenwel niet gedaan en uit het dossier blijkt niet dat de kwaliteit van het bloedonderzoek is beïnvloed doordat het bloedblok niet onverwijld is verstuurd.
De politierechter is ook met betrekking tot dit vormverzuim van oordeel dat verdachte geen nadeel heeft ondervonden en dat derhalve op grond van artikel 359a Sv kan worden volstaan met de enkele vaststelling van het vormverzuim.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 8 lid 5 WVW 1994. Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘onderzoek’ is gebruikt in de betekenis die dat bestanddeel heeft in die bepaling.
2.3.2
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen van belang.
- Artikel 8 lid 5 WVW 1994:
“Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.”
- Artikel 13 lid 1 Besluit zoals dat luidde ten tijde van het tenlastegelegde feit:
“Bij de bloedafname (...) is een opsporingsambtenaar aanwezig, die:
(...)
d. ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid.”
2.4
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:567, voor zover in deze zaak van belang, het volgende overwogen:
“Betreft artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit een strikte waarborg?
2.5.1
Van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Deze waarborgen worden ook wel aangeduid als de strikte waarborgen.
2.5.2
De rechtspraak van de Hoge Raad houdt in dat tot deze waarborgen onder meer behoort het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit, dat inhoudt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit wordt of worden gezonden. (Vgl. HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684.)”
2.5
Het oordeel van het hof dat artikel 13 lid 1, aanhef en onder d (oud), Besluit niet een strikte waarborg is, is dus onjuist.
2.6
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- verwijst de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 oktober 2023.