Het hofheeft het vonnis in zoverre vernietigd en bepaald dat van het spaarsaldo aan de man € 365.663,50 toekomt en aan de vrouw € 259.336,50. Het hof heeft daartoe als volgt overwogen.
De vrouw stelt onder meer dat sprake was van een stilzwijgende overeenkomst tussen partijen dat alles van hen samen zou zijn. (rov. 5.11)
De man stelt dat tot het aanwezige saldo op de en/of-rekening gerechtigd is degene die het geld op de desbetreffende rekening heeft gestort en dat het spaarsaldo alleen maar uit zijn inkomen kan zijn ontstaan. De man heeft er verder op gewezen dat hij het spaarsaldo nodig heeft om het ontbreken van opgebouwde aanspraken op AOW, pensioen, netto reservering ingevolge de WULBZ en de reservering voor het werkloosheidsrisico te compenseren, en dat dit voor de vrouw altijd duidelijk moet zijn geweest. (rov. 5.12)
Het hof is van oordeel dat uit het feitelijk gedrag van partijen (hun handelen en niet-handelen) blijkt dat zij (stilzwijgend) zijn overeengekomen om het saldo van hun rekening gemeenschappelijk te laten zijn, en wel tot aan het bedrag zoals verder omschreven in rov. 5.16. Het hof leidt dit af uit onder meer de navolgende feiten en omstandigheden.
Tussen partijen bestond een langdurige samenlevingsrelatie, van meer dan 21 jaar. Uit de relatie zijn twee kinderen geboren. Partijen hebben vanaf het begin van hun samenwoning in 1997 een gezamenlijke financiële huishouding gevoerd. Er was sprake van een afgesproken taakverdeling. De vrouw zorgde thuis voor het huishouden en de kinderen, en had daarnaast een parttime baan, terwijl de man zich fulltime kon richten op zijn carrière, en vanwege zijn werk in het buitenland 180 dagen per jaar van huis was. (Mede) als gevolg van deze taakverdeling had de man een (aanzienlijk) hoger inkomen dan de vrouw. Partijen hebben beiden ter zitting verklaard dat er nooit is gesproken over wat van wie was, althans hoe een en ander zou moeten worden afgewikkeld bij een eventueel uiteengaan. Beiden hebben bij deze situatie niet stilgestaan. Verder heeft de vrouw erop gewezen dat partijen, rekening houdende met het spaarsaldo dat aan ieder voor de helft zou toekomen, en het feit dat bij overlijden de andere helft aan de kinderen zou toevallen omdat partijen niet van elkaar zouden erven, kruiselingse overlijdensrisicoverzekeringen hebben afgesloten. De man heeft erkend dat dit mede is gebeurd in verband met het niet erven van elkaar. (rov. 5.14)
De (stilzwijgende) afspraken tussen partijen geven de doorslag bij de beantwoording van de vraag wie gerechtigd is tot het saldo, op grond waarvan het hof tot het oordeel komt dat partijen (stilzwijgend) zijn overeengekomen om het saldo van hun rekening gemeenschappelijk te laten zijn, met uitzondering van het navolgende. (rov. 5.15)
Het hof constateert dat wanneer de man niet wordt gecompenseerd voor het feit dat hij wordt gekort op zijn AOW-uitkering – wegens zijn werkzame jaren in het buitenland – terwijl de vrouw volledig aanspraak kan maken op een AOW-uitkering, de vrouw uiteindelijk in een betere financiële positie komt te verkeren dan de man. Dit sluit niet aan bij de (stilzwijgende) afspraak van partijen dat zij al hun financiële middelen gemeenschappelijk wilden laten zijn. Het hof zal daarom, aansluitend bij de door de man overgelegde berekening, bepalen dat van het spaarsaldo een bedrag van € 106.327,-- toekomt aan de man, en dat ter zake van het restant van € 518.673,-- ieder van partijen gerechtigd is tot de helft, te weten een bedrag van € 259.336,50. (rov. 5.16)