ECLI:NL:HR:2023:142

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
21/04906
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Relatievermogensrecht en verdeling van spaarsaldo bij ongehuwde samenwoning

In deze zaak gaat het om de verdeling van een spaarsaldo tussen een man en een vrouw die van 1997 tot 2018 ongehuwd samenwoonden. Tijdens hun relatie zijn er twee kinderen geboren en hebben zij geen samenlevingsovereenkomst gesloten. Bij de verbreking van de relatie stond er € 625.000 op een gezamenlijke spaarrekening. De vrouw heeft de helft van dit saldo overgeboekt naar een rekening op haar naam. De man vorderde in deze procedure betaling van € 312.500, stellende dat hij de enige was die het saldo had gevoed. De rechtbank heeft de vordering toegewezen, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en bepaald dat de man recht heeft op € 365.663,50 en de vrouw op € 259.336,50. Het hof oordeelde dat partijen stilzwijgend waren overeengekomen dat het saldo gemeenschappelijk was, gebaseerd op hun langdurige samenlevingsrelatie en gezamenlijke financiële huishouding.

De man heeft cassatie ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het zijn stellingen over de compensatie voor het ontbreken van pensioen- en uitkeringsrechten niet heeft meegenomen in de verdeling van het spaarsaldo. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de man slagen, omdat het hof niet is ingegaan op de relevante stellingen van de man. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing. De kosten van het geding in cassatie worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/04906
Datum3 februari 2023
ARREST
In de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: de man,
advocaat: M.A.J.G. Janssen,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de vrouw,
advocaat: F.I. van Dorsser.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/18/188673 / HA ZA 18-256 van de rechtbank Noord-Nederland van 22 januari 2020;
b. de arresten in de zaak 200.277.261/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 november 2020 en 7 september 2021.
De man heeft tegen het arrest van het hof van 7 september 2021 beroep in cassatie ingesteld.
De vrouw heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor de vrouw toegelicht door J. den Hoed.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 7 september 2021 en tot verwijzing.
J. den Hoed heeft namens de vrouw schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De man en de vrouw hebben van 1997 tot 2018 ongehuwd met elkaar samengewoond. Zij hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten.
(ii) Uit de relatie van partijen zijn twee kinderen geboren.
(iii) Ten tijde van de verbreking van de relatie stond er € 625.000,-- op een spaarrekening die op beider naam was gesteld.
(iv) Bij het uiteengaan van partijen heeft de vrouw de helft van dit saldo overgeboekt naar een rekening die uitsluitend op haar naam stond.
2.2
De man vordert in deze procedure, voor zover in cassatie van belang, veroordeling van de vrouw tot betaling aan hem van € 312.500,--. Hij stelt daartoe dat hij de enige is die het spaarsaldo heeft gevoed en dat hij daarom als enige gerechtigd is tot dat saldo. De rechtbank [1] heeft de vordering toegewezen.
2.3
Het hof [2] heeft het vonnis in zoverre vernietigd en bepaald dat van het spaarsaldo aan de man € 365.663,50 toekomt en aan de vrouw € 259.336,50. Het hof heeft daartoe als volgt overwogen.
De vrouw stelt onder meer dat sprake was van een stilzwijgende overeenkomst tussen partijen dat alles van hen samen zou zijn. (rov. 5.11)
De man stelt dat tot het aanwezige saldo op de en/of-rekening gerechtigd is degene die het geld op de desbetreffende rekening heeft gestort en dat het spaarsaldo alleen maar uit zijn inkomen kan zijn ontstaan. De man heeft er verder op gewezen dat hij het spaarsaldo nodig heeft om het ontbreken van opgebouwde aanspraken op AOW, pensioen, netto reservering ingevolge de WULBZ en de reservering voor het werkloosheidsrisico te compenseren, en dat dit voor de vrouw altijd duidelijk moet zijn geweest. (rov. 5.12)
Het hof is van oordeel dat uit het feitelijk gedrag van partijen (hun handelen en niet-handelen) blijkt dat zij (stilzwijgend) zijn overeengekomen om het saldo van hun rekening gemeenschappelijk te laten zijn, en wel tot aan het bedrag zoals verder omschreven in rov. 5.16. Het hof leidt dit af uit onder meer de navolgende feiten en omstandigheden.
Tussen partijen bestond een langdurige samenlevingsrelatie, van meer dan 21 jaar. Uit de relatie zijn twee kinderen geboren. Partijen hebben vanaf het begin van hun samenwoning in 1997 een gezamenlijke financiële huishouding gevoerd. Er was sprake van een afgesproken taakverdeling. De vrouw zorgde thuis voor het huishouden en de kinderen, en had daarnaast een parttime baan, terwijl de man zich fulltime kon richten op zijn carrière, en vanwege zijn werk in het buitenland 180 dagen per jaar van huis was. (Mede) als gevolg van deze taakverdeling had de man een (aanzienlijk) hoger inkomen dan de vrouw. Partijen hebben beiden ter zitting verklaard dat er nooit is gesproken over wat van wie was, althans hoe een en ander zou moeten worden afgewikkeld bij een eventueel uiteengaan. Beiden hebben bij deze situatie niet stilgestaan. Verder heeft de vrouw erop gewezen dat partijen, rekening houdende met het spaarsaldo dat aan ieder voor de helft zou toekomen, en het feit dat bij overlijden de andere helft aan de kinderen zou toevallen omdat partijen niet van elkaar zouden erven, kruiselingse overlijdensrisicoverzekeringen hebben afgesloten. De man heeft erkend dat dit mede is gebeurd in verband met het niet erven van elkaar. (rov. 5.14)
De (stilzwijgende) afspraken tussen partijen geven de doorslag bij de beantwoording van de vraag wie gerechtigd is tot het saldo, op grond waarvan het hof tot het oordeel komt dat partijen (stilzwijgend) zijn overeengekomen om het saldo van hun rekening gemeenschappelijk te laten zijn, met uitzondering van het navolgende. (rov. 5.15)
Het hof constateert dat wanneer de man niet wordt gecompenseerd voor het feit dat hij wordt gekort op zijn AOW-uitkering – wegens zijn werkzame jaren in het buitenland – terwijl de vrouw volledig aanspraak kan maken op een AOW-uitkering, de vrouw uiteindelijk in een betere financiële positie komt te verkeren dan de man. Dit sluit niet aan bij de (stilzwijgende) afspraak van partijen dat zij al hun financiële middelen gemeenschappelijk wilden laten zijn. Het hof zal daarom, aansluitend bij de door de man overgelegde berekening, bepalen dat van het spaarsaldo een bedrag van € 106.327,-- toekomt aan de man, en dat ter zake van het restant van € 518.673,-- ieder van partijen gerechtigd is tot de helft, te weten een bedrag van € 259.336,50. (rov. 5.16)

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel klaagt onder meer dat het oordeel van het hof onvoldoende is gemotiveerd omdat het hof zonder enige motivering voorbij is gegaan aan de stelling van de man dat het spaarsaldo mede diende ter compensatie van de omstandigheid dat hij geen aanspraken op (aanvullend) pensioen heeft opgebouwd en dat de vrouw tijdens hun relatie dergelijke aanspraken wel op reguliere wijze heeft opgebouwd. Ook is het hof zonder enige motivering voorbijgegaan aan de stelling van de man dat hij ter zake van de risico’s van ziekte en werkloosheid geen aanspraken heeft opgebouwd, terwijl de vrouw in geval van ziekte of werkloosheid aanspraak kan maken op een WW- dan wel ziektewetuitkering.
3.2
De klachten slagen. De man heeft aangevoerd dat hij door de omstandigheid dat hij jarenlang in het buitenland heeft gewerkt, geen aanspraken heeft opgebouwd op aanvullend ouderdomspensioen en geen rechten heeft ingevolge de Wet Uitbreiding Loondoorbetaling bij ziekte (WULBZ) en de Werkloosheidswet (WW), terwijl de vrouw dat alles wel heeft. Met deze omstandigheid dient volgens de man bij de verdeling van het spaarsaldo rekening te worden gehouden. Het hof heeft het gelijkluidende betoog van de man ten aanzien van de korting op zijn AOW-uitkering in rov. 5.16 gehonoreerd, maar is op de stellingen van de man ten aanzien van het aanvullend ouderdomspensioen en de risico’s van ziekte en werkloosheid niet ingegaan. Aldus heeft het zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
3.3
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 september 2021;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
- compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
3 februari 2023.

Voetnoten

1.Rechtbank Noord-Nederland 22 januari 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:441.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 september 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8479.