Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
3 oktober 2023.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 24 maart 2022 werd genomen. De zaak betreft de verzoeker, geboren in 2001, die in cassatie is gegaan tegen de verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, zoals geregeld in artikel 6:6:31 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker heeft zijn beroep ingesteld via zijn advocaat H.C. Ingelse, die cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verzoeker in het beroep.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering. Volgens artikel 6:6:1 lid 1 en 6:6:7 Sv staat tegen rechterlijke beslissingen inzake de tenuitvoerlegging geen gewoon rechtsmiddel open, tenzij anders bepaald in hoofdstuk 6 van Boek 6 van het Sv. Tegen een beslissing tot verlenging van de PI-maatregel staat volgens artikel 6:6:37 lid 2 Sv wel hoger beroep open, maar er is geen bepaling die cassatieberoep mogelijk maakt. Hierdoor kon de Hoge Raad het cassatieberoep van de verzoeker niet in behandeling nemen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2023 het beroep van de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.